22 February 2005

Cyste

Griep is geen ziekte. Griep is gebrek aan eten, aan slaap, aan vitaminen. Een gebrek aan alcohol. Had ik maar gedronken. Dan had ik de griep niet gekregen. Alcohol is sterker dan bacteriën.

Stijf van de koorts fiets ik naar het ziekenhuis. Een nieuwe afspraak maken duurt te lang. De assistente wijst me een kleedruimte. Een kleedruimte? Hoezo kleedruimte? Ik heb een cyste op mijn ooglid. Niet op het oog van mijn lid.

Ze komt langs met een tas eten. Ze verzorgt me. Ik ben haar derde kind geworden.

Er wordt een ontsmettingsmiddel in mijn oog gegoten. De cyste heeft zich ondertussen vermenigvuldigd en heeft er een broertje bijgemaakt. Vruchtbaarheidsalert. Ik moet oppassen met mijn zaad. "Dat worden dus twee spuiten," zegt Meneer de Oogarts. Wat jij wil jongen. Je gaat je gang maar.

Een mailbox gevuld met vragen. Zoeken naar antwoorden. Een mailbox gevuld met telefoonnummers. Ik wil geen telefoonnummers. Ik wil niet bellen. Ik wil geen stemmen horen. Ik wil geen vragen. Ik wil geen vragen beantwoorden. Ik wil denken. Ik wil lezen. Ik wil woorden. Ik wil beter worden.

De naald schuift onder mijn huid, onder mijn ooglid, onder het dunne velletje dat mijn oog bedekt en beschermd. Hoe dik is de huid daar dat er überhaupt een naald in past? Ik focus op de pijn van de naald. Zit hij nu in mijn pupil? Nee toch? Wat voel ik dan? Ik vouw mijn handen samen voor mijn borst en geef geen kick. Ik geniet. Ik geniet van de pijn. De tweede spuit gaat aan de onderkant mijn oog in. Een geniepiger pijntje. Langzaam beginnend, aanzwellend tot onhoudbaar wanneer het verdovende goedje in mijn oog wordt gespoten. Ik geef me over en probeer aan borsten te denken. Maar wiens borsten?

Woorden, het lijkt makkelijk om te spreken maar er zijn weinig die het kunnen, ze kan het niet, als ze het uit moet spreken komt er geen geluid uit, de stilte waar ze naar verlangt?

Ik moet aan wat leuks denken maar verzand direct in een dilemma. Zelfs hier de twijfel. Altijd die eeuwige twijfel. Besluiteloosheid. Waarom ben ik in mijn werk zo besluitvaardig? Ik neem altijd als eerste een beslissing. Ik ben de snelste. En het is altijd de juiste beslissing. Waarom daar wel? Omdat het van me verwacht wordt? Omdat ik ervoor betaald word? Moet ik mezelf dan maar gaan betalen? Mezelf hoereren?

Vraag haar dus ook niet uit te leggen of uit te spreken, ze kan het niet en zelfs als ze het kan zal ze het laten, ik wil het niet horen, als ze het zegt is het echt, zolang ze zwijgt is het hooguit een gedachte, fictie.

De eerste klem wordt aangebracht. Het bovenste ooglid wordt dubbel geklapt. Er wordt van binnenuit gesneden. Ik hoor het gekraak van een scharniertje dat wordt aangedraaid. Natuurlijk, rek maar op die handel. De tweede klem draait mijn onderste ooglid binnenstebuiten. Ik moet naar boven kijken. Alsof ik kan zien waar ik heen kijk. Het scharnier wordt strakker gedraaid. Meneer de Oogarts kan er niet goed bij. Ik vertrouw op de herstelkracht van de biologische processen van mijn lichaam. Het lichaam is zelfvoorzienend. De huid kan niet denken. De huid zal het oog straks weer willen beschermen en de huid zal zich automatisch strak trekken om mijn oog. Daarom herstellen hangborsten zich niet. Er is geen noodzakelijke beschermende functie.

Haar woorden strelen me, hoe kan iemand die me niet kent zo lief voor me zijn? Of ze kent me wel. Volgens haar begrijp ik het ook, heb ik het ook gevoeld, ieder op zijn eigen manier maar in essentie gelijk. Dezelfde aanraking met de smerige kant van de mens. Onmenselijk is ook menselijk. Onmensen zijn ook mensen. Mensen zijn beesten. Beestachtig is menselijk.

Na een kwartiertje lepelen en snijden is het gedaan. De klemmen worden verwijderd. Langzaam kom ik omhoog. Ik ben duizelig. Van de verdoving? Van de koorts? Van de pijn? Ik krijg een kwak zalf als ontstekingsremmend toetje in mijn oog en ik kan vertrekken. Ik strompel naar het kleedhokje en passeer de volgende patiënt. Een ziekenhuis is ook een fabriek. Productie aan de lopende band. Wat is de target van een oogarts? Ik knipoog naar de volgende patiënt en bezorg mezelf een pijnscheut. Even vergeten dat ik ben geopereerd. Ik moet tien minuten gaan zitten voordat ik naar buiten mag. Wat jij wil. Ik zal me gedwee gedragen vandaag. Ik betaal er tenslotte goed voor. Dan moet je ook wel doen wat ze zeggen. Dat zijn de spelregels.

Daarom verlangt ze waarschijnlijk naar mij, ik kan voor haar spreken, zij mag luisteren naar hoe ik mezelf uit, hoe mijn ziel schreeuwt via letters. In gedachten sluit ze haar ogen en streelt mijn gezicht, zo onschuldig en toch gepijnigd. Waarom? Waarom? Omdat jullie ook pijn hebben geleden, ze kan niet veroordelen, ze is niets beter.

Bij de ingang kom ik mijn buurman tegen. "Wat doe jij hier?" vraag ik. "Ik werk hier." Dat wist ik niet. Ik weet dat het mijn buurman is. Ik herken hem tenslotte met één oog. Meer weet ik niet van hem. O ja, dat hij geen last heeft van mijn 2 keer 200 watt. Want dat heb ik hem ooit gevraagd. Een woningbouwvereniging wil je niet achter je aan hebben. Buurman kijkt naar het verband op mijn oog en stelt geen stomme vragen. "Hoe ga je naar huis. Zal ik je thuis brengen?" Ik wijs naar mijn fiets. "Doe voorzichtig." Ik ben in een gehoorzame bui vandaag.

Daarom straft ze zichzelf, haar lichaam, haar karakter. Alles is bevlekt en onrein.

Thuisgekomen bel ik mijn werkgever, verstuur wat e-mails en kruip ijlend in bed. Ik slaap nog niet eens of de hallucinaties zijn al begonnen. Ik zie engeltjes. In maagdelijk witte jurkjes. Met witte strikjes in hun gevlochten haartjes. Ik ben in de hemel. In Heaven, everything is fine.

Ondanks alles zijn er mensen die van haar houden. Is er een God die van haar houdt. En heel voorzichtig begint zij ook van zichzelf te houden.

Een overstromende mailbox met aanbiedingen. Een overstromende wc-pot met etensresten. Niets meer dan uitgekotste liefde. Liefde. Ze stikt erin. Ze heeft teveel. Ze geeft teveel. Ze wil teveel. Ze wil teveel geven. Ze geeft zich over. Ze geeft over.

Liefde. De cyste op de ziel. Zich onzichtbaar vermenigvuldigend tot een onuitroeibaar kankergezwel. Liefde. De meest dodelijke ziekte die er is.

15 February 2005

R.I.P.

Voor Michiel.

Buurman is pas sinds een jaar Buurman. Hij heeft het café overgenomen van de oude baas. Oude Baas was 62 winters oud toen hij zijn zaak verkocht. Goede leeftijd om te stoppen. Toch? Of tellen jaren in de horeca zwaarder. Net zoals bij bootwerkers en bij bouwvakkers. Fysiek slopend. Versleten knieën en enkels. Gebogen rug. Om over de longen en de slokdarm maar te zwijgen.

Ik mocht Oude Baas. Ik was er stamgast. De manier waarop hij klanten afzeikte was geweldig. Hij mocht klanten afzeiken. Het was tenslotte zijn café. Als personeelslid haal je dat niet in je hoofd. Een botte beer. Hij was ook een beetje een beer. Een knuffelbeertje. En op zijn oude dag ook nog charmeur. Altijd flirten met de vrouwen, of er nu een man naast zat of niet. Overhemd, spencertje. Knoopjes los, borstharen eruit. Leesbrilletje. Potloodje aan een touwtje om zijn nek.

We hadden een week eerder besloten uit elkaar te gaan. En toen kwam oud & nieuw. We vierden samen oud & nieuw. Bij Buurman in het café. Waar je stamgast bent kun je veilig oud & nieuw vieren. Ook als je uit elkaar gaat. In de kroeg zijn we nooit uit elkaar geweest.

Café Buurman heeft een U-vormige bar. In het midden de flessenvoorraad, de bakplaat voor de saté, het frituurpannetje en de au bain marie met de pindasaus. Al dertig jaar niets veranderd. Zo krijg je twee kleine barretjes. Bij elk barretje een barkeeper. Ik zat altijd aan de kant van Oude Baas. In eerste instantie omdat daar ruimte was. Ik houd niet van drukte om me heen. Wanneer ik eenmaal ergens prettig zit ga ik daar ook steeds zitten. Never change a winning team. Bij Oude Baas was altijd ruimte. De andere helft van de bar, waar Buurman stond, was meestal afgeladen. Populaire jongen. Ik houd niet van populaire jongens. Of was het de impopulariteit van Oude Baas? Ik houd van Oude Baas. Ik houd ervan wanneer mensen worden afgezeken. Hij hield zich niet in. Dat is niet goed voor je hart. Mij heeft hij nooit afgezeken. Dat dwing je af.

Hij vroeg me meerdere keren voor hem te komen werken. Ik twijfelde. Zoals ik altijd twijfel. Maar dit was anders. Gaan werken in je stamcafé en je bent je stamcafé kwijt. Een kroegbaas die je leuk vindt hoeft als werkgever helemaal niet leuk te zijn. Sterker, ze zijn dat ook vaak niet. Ik ben een leuke barkeeper. Als leidinggevende een dictator.

Natuurlijk vierden we samen oud & nieuw. Mijn beste drinkebroer. Ik wilde met haar samenzijn. Toen. Nu nog steeds. Geen oog voor nieuwe liefdes. Ik had het samen te gezellig. Ik vond nergens anders die gezelligheid. Met niemand anders.

Dertig jaar bier tappen. Biervaten sjouwen. Pindasaus maken. In café Buurman is de pindasaus heilig. Geheime receptuur. Alleen Oude Baas kent het recept. In het keukentje een bus kruiden. De samenstelling? Niemand die het weet.

Een jaar geleden zijn zaak verkocht. Eindelijk. Aan Buurman. Oude Baas kon gaan vissen. Gaan genieten. Leven. Kunnen horecajongens wel genieten? Kunnen horecajongens wel leven? Zijn we niet te afhankelijk van de gezelligheid om ons heen? Elke dag weer. Elke dag feestgangers en feestbedervers. Hoeristen en toeristen. Sletjes en spetters. Vrouwen en vouwwagens.

In de Bocht werkte ik vaak met Zusje. Privécontacten deed ik niet aan. Ik had Mex tenslotte, en later India. Na de Bocht en na Mex en na India trok ik naar Zusje toe. Ik begon privé met haar om te gaan. Ze zei dat ik leuk was. Ze zei dat ik lief was. Maar ze zei ook dat ze bang voor me was, toen ze voor me werkte. Zusje ving me op na het India debacle. De dictator. Jankend bij haar thuis aan tafel. Zusje zette Angel op.

Hij liet me na sluitingstijd zitten. Zijn vrouw erbij. Die kwam zelden. Goed geconserveerd. Ik gedroeg me netjes en mocht bodemloos doordrinken.
"Pak het zelf maar," werd het al snel.
Als klant achter de bar mogen komen. Het heiligdom. Achterlijk eigenlijk hoe mensen aan een bar gedurende uren naar dezelfde twee vierkante meter kunnen kijken. Een schilderij van Bob Ross is er niks bij. De beste plaats in een café is achter de bar. De meeste ruimte. Het beste uitzicht. De meeste aandacht.

In café Buurman leerde ik Kroegbaas kennen en ik besloot voor hem te gaan werken. Correctie. Kroegbaas besloot dat ik voor hem ging werken. Ik was onverzekerd. Ik had ontslag genomen in De Bocht. Ontslag nemen betekent geen rechten. Kroegbaas zette me op de loonlijst. Dan was ik in elk geval verzekerd. Ik vond dat ik dan ook wel een tegenprestatie mocht leveren. Hij had een barkeeper nodig. Ik was barkeeper. Eén en één is twee. Is die wiskundestudie toch nog ergens goed voor geweest.

Het is een ongeschreven horecawet dat je niet bij de buren gaat werken. Concurrentiebeding heet dat officieel. Ik doe niet aan wetten. Ik heb schijt aan regelgeving. Ik ben loyaal. Loyaal naar Kroegbaas. En dus ging ik niet voor Oude Baas werken. In de horeca heb je geen vrienden. Alleen maar kennissen. Daarom is loyaliteit een groot goed. Ik ben groot. Ik ben goed. Ik ben loyaal.

Afgelopen vrijdag. Ik werk. Het is druk. Veel bekenden. Ik kan moeilijk de aandacht verdelen. Iedereen wil aandacht. Ik wil iedereen aandacht geven. Ik wil met iedereen praten. Ik wil met iedereen zoenen. Op de hoek van de bar, in het stamgastenhoekje Nerd en Nietzz. Twee Amerikaanse hormoonbundels eromheen. Ik vraag aan de logsters of de Amerikanen ok zijn. De Amerikaan is ze voor met het antwoord.
"Yeah man. We’re ok."
Bij de spoelbak zit Mr. Happy die de identiteit van Stella onthuld. Grijns. Dus toch. Ik heb haar nooit meer over het logeerbed gehoord. Ze geven me een verlaat verjaardagscadeau. Opdat ze me blijven zien, na de verkoop van het café. Ja, wij blijven elkaar zien. Ook zonder cadeau. In de andere hoek Mex met twee blondjes. Gaat ze me koppelen? Dat is geen loyaliteit meer. Dat is zorgzaamheid. Ze kent mijn smaak. Mex zegt dat ze met een verjaardagscadeau in haar maag zit. Ik vraag of ze zwanger is. De blondjes keuren me. Wat heeft ze verteld?

Buurman komt met een bedrukt gezicht binnen. Ik heb geen tijd voor hem. Heel even dan, een snelle borrel. Ik hef mijn glas om te proosten maar hij houdt zijn handen stil en staart naar de grond.
"Oude Baas ligt in coma."

Werken. Pensioen. Oudedag. Genieten op je oude dag. Van je oude dag. Valt er nog wat te genieten? We worden maar ouder en ouder. Genieten moet je niet later doen.

Vijf uur later. Precies om sluitingstijd is hij overleden. 63 jaar oud. Net een jaar gestopt met werken.

Er moet nu genoten worden. Drinken en roken. Feesten en vrijen. Daten en dumpen. Dumpen? Hoezo dumpen? Welke idioot heeft dat bedacht? Er wordt niemand gedumpt. We gaan valentijnskaarten versturen. We gaan met elkaar bellen. We gaan afspraakjes maken. We gaan dansen. We gaan feesten. We gaan vrijen. Hoezo angst voor de afwijzing? Er is geen afwijzing. We gaan genieten. We gaan lol maken. We gaan elkaar gelukkig maken. Al is het maar voor één nacht. Morgenochtend gaan we douchen en ontbijten en we zien het allemaal wel. Na ons de zondvloed. Morgen? Ja, wat morgen!? Dat is morgen pas. Moet je morgen werken? Ah gut. Boeien! Morgen is een nieuwe dag voor een nieuw feest. Nu is het nu. Hou je niet in. Laat je los. Laat je gaan. Doe het.

Alsjeblieft.

Wat is het nut van een goed pensioen? Wat doe ik in die fokking kantoortoren met mijn veilige negen tot vijf baantje, mijn veilig pensioentje en mijn saaie veilige collega’s. Arbomensen die ons beveiligen tegen RSI. RSI?? Een moderniteitsziekte van mensen die niet eens meer het vermogen bezitten thuis te feesten. Beweeg je thuis nog wel een beetje jongen? Gooi je je vrouw nog wel eens over je schouder? Dondert er nog wel eens iemand uit bed omdat je niet eens meer weet dat je in een bed ligt? Blijkt het licht nog wel eens te branden wanneer je ’s morgens je bed uit rolt? Branden de kaarsen nog wel eens de volgende ochtend? Heb je überhaupt kaarsen? Hoeveel hoeken heeft je huis? Wanneer hebben jullie voor het laatst alle hoeken bekeken? Heb je haar alle hoeken laten zien? Of gaat je huiselijke leventje niet verder dan de hoek van je nachtkastje waar je wekker staat? De wekker die je elke ochtend terugduwt in je slavenbestaantje? Wat zeg ik? Slavenbestaan? Dat is nog te goed voor je! Slaven zongen in ieder geval nog! Die putten moed, kracht en vreugde uit hun positie. Vernederd en afgericht maar ongebroken en fysiek ongenaakbaar. Of de hoek van je peperdure aanrechtblad waar je een pindasausje staat te maken omdat je schoonouders komen eten en jullie heel orgineel gaan tafelgrillen? Wanneer heb je je vrouw voor het laatst op het aanrechtblad genomen? Even achterlangs tijdens de afwas lukt niet meer want je hebt nu een prachtige vaatwasser. Waar is de romantiek van het samen afwassen gebleven? Wist je dat Dreft een lekker glijmiddel is? Moet je haar borsten eens mee insmeren. Wat een feest! Weet je wat ook een feest is? Je schoonmoeder versieren! Daar kan je nog wat van leren! Die kreeg geen vier maanden zwangerschapsverlof. Begin je nog wel eens de volgende ochtend met het wegwerken van de wijnvlekken in je zojuist aangeschafte tapijtje? Laat liggen die wijn. We gaan vrijen! Of is alle passie blijven hangen in de kantoorstoel waar je acht uur per dag in weg zit te rotten?

Een steeds hogere levensverwachting. Een steeds lagere verwachting van het leven.

Barkeeper is de leukste baan die er is.

07 February 2005

48 hours

Klokslag twaalf uur. Boomlang bestelt twee jutter. Ik schenk ze in. Hij geeft me een hand en zwijgt. We proosten. Jutter wil je niet in je gezicht hebben.

Een mobieltje is handig. Ik heb de mijne pas sinds een half jaar. Ik wil helemaal niet bereikbaar zijn maar borsten breekt wet. Niet handig voor mijzelf maar handig voor mijn omgeving. Nu hoeven ze niet meer te bellen om te felicibla maar kunnen ze het afdoen met een sms-je. Bereikte het aantal ontvangen kerstkaarten afgelopen december al een dieptepunt, het aantal felicibla is te tellen met de vingers van één hand. De hand van iemand die met vuurwerk heeft gestunt.

Wanneer je je vriendschappen verwaarloost kun je ook niets verwachten. Mag je niets verwachten. Ik verwacht ook niets. Ik hoop. Ik hoop, maar ik verwacht niets. Hoe lang kun je teren op oude roem? Alles is vergankelijk. Roem ook. Ik ook.

Mex nodigt me uit voor een verjaardagsmaal. Bij Mex teer ik niet op oude roem. Bij Mex teer ik op liefde. Het houden van zonder verliefdheid. Hadden we dan toch moeten trouwen? Ik beken haar dat ik vreemdga met Zusje. Zusje was haar voor. In plaats van een gemeenschappelijk verjaardagsdiner stel ik een alcoholnacht voor. Haar carriereverplichtingen staan mijn voorstel in de weg. Dan niet.

Alles heeft een prijs.

Lodewijk, mijn redderin na de spiegelnacht op Sloterdijk, komt lang-zal-die-leven zingend binnen. Aandachttrekkertje, dominant, theatraal. Hart van goud. Aan haar date legt ze uit wie ik ben. Ze zegt dat ze met mij wel een eigen zaak wil beginnen. Ik zeg dat ik wel met haar naar bed wil. Dat wil ze niet. Wat kan ze anders zeggen met haar hand in de broek van haar date? Het stamcafé op het Waterlooplein is failliet. Ik zeg dat ik er over na zal denken. Ik krijg nog geld van haar.

Klokslag drie uur. De Muze komt altijd om drie uur. Ze klimt half op de bar en steekt haar armen naar me uit. We brengen onze monden naar elkaar. We feliciteren elkaar. Ze was zelf vier dagen geleden jarig. Ze vraagt wat mijn mooiste kado is. Ik antwoord. "Nu." Die ogen. Die lippen. Die mond. Aantrekkelijkheid valt uit te leggen. Aantrekkingskracht niet. Het is er of het is er niet.

Na sluitingstijd zak ik door met Kroegbaas. Het zal mijn laatste verjaardag in dit café zijn. Ik vraag me af waar ik volgend jaar mijn verjaardag niet zal vieren. Waar ik volgend jaar op dit moment zal zitten. Waar ik volgend jaar na dit moment zal liggen.

Zaterdagmiddag. Ik word wakker op de bank. Toch in slaap gevallen. Ik kruip naar de douche en spoel mijn kater weg. Ik bel Zusje en zeg dat ik een uur later kom. Wakker worden doe ik het liefst alleen. Ik ontnuchter op de fiets. Fietsen is gezond. Ik moet wachten wanneer ze de deur open doet. "Nu mag je komen." Een verjaardagstaart met brandende kaarsjes. Een stoel versierd met ballonnen en slingers. Een kindersurprise-ei. Flashback. In De Bocht nam ik altijd van die eieren voor haar en India mee. Mijn twee beste serveersters. Mijn twee leukste serveersters. Mijn twee mooiste serveersters. Mijn twee liefste serveersters. Zo blij als een kind met een kadootje in een chocolade-ei.

Later die avond. Zusje bij mij achterop de fiets. Naar Panama. We hebben afgesproken bij de ingang. We wachten op mijn collega's die de kaarten hebben. We wachten. En we wachten. We zien Katja. We wachten. Twee mannen vragen of ze hun jassen naar de auto mogen brengen. Zusje moet lachen. Zie ik eruit als een portier? We kijken naar de happy few. We wachten. Zusje vraagt of er nog meer ingangen zijn. Na een uur en zes sigaretten ben ik het zat en we gaan naar binnen. Dan maar geen kaarten. Ik praat ons wel de zaal in.

Bij de ingang bots ik tegen een bos zwarte krulletjes aan. Ik mompel iets van sorry. Ik heb je gezegd dat ik groot ben. We brengen onze jassen weg. Zusje stopt haar mobieltje in mijn broekzak. Waarom moeten meisjes altijd hun mobieltje bij zich hebben?

Zusje is klein. Vergeleken bij mij dan. Opdat zij ook iets ziet gaan we op het balkon staan. Voorzien van longnecks Heineken genieten we van Ellen. Een weinig verhullend groen jurkje. Gespierde armen en benen en toch op en top vrouw. Verschrikkelijk mooie vrouw. Goed bouwjaar. Helemaal vooraan, tussen fotograferende boeren, een beetje rechts van het midden, gaat de bos zwarte krulletjes uit haar dak. Over haar passie is niets gelogen. Naast ons staat een rode velours jurk op kekke laarsjes. "Lekker," zeg ik tegen Zusje. De jurk voelt onze ogen en draait zich om. Een ongeschoren kop kijkt ons grijnzend aan. Rukker. Met de broekzak waar haar mobieltje in zit rijd ik tegen Zusjes billen aan. "Moet je voelen. Ik heb meteen een stijve." Ze stikt er bijna in.

Ellen heeft ondertussen een ander seventies pakje aangetrokken. Ik krijg zin in een seventies party. Geweldige kleding. Atomic, Call Me en Rapture zijn de beste nummers. Bij Call Me gaat Ellen vocaal los. Zuiver schreeuwen. Mijn adoratie neemt buitenaardse proporties aan. Bij Atomic gaat Robin Berlijn los. Eindelijk kan hij zich laten gaan. Eén met zijn instrument. Ingetogen. Niet van deze wereld. Opgesloten in zijn eigen wereld. Hij laat zijn gitaar hijgen, janken, kreunen, schreeuwen.

De gitaarsolo als metafoor voor de geslachtsdaad. Hij laat zijn gitaar klaarkomen.

Atomic. De explosie en de paddestoel. Het vrouwelijk orgasme en het mannelijk geslachtsdeel. De implosieve kracht van de vaginale stuiptrekkingen. Naar binnen gekeerde zuigkracht uitmondend in een inwendig fysiek spastische ontploffing.

Na afloop komen we bij de toiletten mijn collega's, de specialisten, tegen. Ik stel Zusje aan ze voor. Geen verwijten, meteen bier halen. In de zaal is de housenacht begonnen. Klotemuziek. Ellen loopt ons voorbij. Zal ik naar haar toegaan? Zal ik zeggen dat ik jarig ben? Misschien zoent ze me wel. Misschien krijg ik een kadootje. Misschien mag ik mee backstage. Zusje duwt een nieuwe longneck in mijn handen. "Wakker worden."

De specialisten willen dansen, Zusje en ik gaan zitten. Zusje loopt met een ingetapete knie en ik dans nooit. Ik wil roken en drinken en dat gaat niet samen. We kijken naar de vleesmarkt. We zeiken kleding af. We zeiken kapsels af. We zeiken kontjes af. Naast mij op de bank ligt iemand te slapen, naast Zusje zit een groep hormonen verveeld voor zich uit te staren. Zo, dus dit is jullie zaterdagavond. Dit is jullie ontspanning na een week werken. Na een week stressen. Wat een leegheid. Wat een saaiheid. Elkaar niets te vertellen. Pronken met een nieuw shirtje. Met nieuwe hakjes. Een terloops maar o zo bedachtzaam tevoorschijn komend bh-bandje. Goedkoop. Voorspelbaar. Het absolute niets.

Zichzelf man noemende knulletjes. Het type dat later aan zijn vriendin vraagt wat hij aan moet trekken. Omdat ze zelf geen smaak hebben. Geen mening hebben. Omdat ze geen karakter hebben. Geen ruggegraat hebben. Geen smoel hebben. Omdat ze niet geleerd hebben zelf na te denken. Hun hersenen niet gebruiken om na te denken. Kuddedieren. Schapen. Leeghoofden.

In de natuur wordt een gebrek aan hersenen gecompenseerd door het uiterlijk. Zelfs die regel gaat hier niet op. Ze zijn nog lelijk ook.

De bewegingen op de dansvloer zijn al niet veel beter. Er wordt wat heen en weer gewiegd. En daar betalen ze dan nog geld voor ook. Doe dat lekker thuis in je keuken. Het specialistenmeisje gaat uit haar dak. Kijk maar goed meisjes: zo doe je dat. Leuke meid. Mooie meid. Heeft ook nog een verhaal te vertellen. Die moet ik vaker meenemen. Ik vraag Zusje wat ze van ze vindt. "Lekker stel." Zusje liegt niet. Is niet bang om de waarheid te vertellen. Dat zouden meer mensen moeten doen.

Mensen zijn apen. Mensen zijn ratten.

Rond een uur of twee breng ik Zusje naar huis. De rijen bij de ingang zijn langer dan aan het begin van de avond. Een oneindige stroom leeghoofden op weg naar nog meer leegheid. Mijn broek zit onder het kaarsvet. Zusje biedt aan het kaarsvet eraf te halen en ik ga met haar mee naar binnen. "Broek uit!" Ging het altijd maar zo makkelijk. Halfnaakt kijk ik toe hoe ze met strijkbout en servet mijn broek ontkaarsvet. Ze bemoedert, mijn lieve zusje. We nemen afscheid. Ik fiets door naar Boomlang die mijn bardienst heeft overgenomen. Rustig de nacht op een veilige plaats uitzingen. Het bruine buurtcafeetje. Toevluchtsoord voor de nachtelijke verdwaalden. De eenzamen. De dronkelappen. Donkerbruin. Gezellig. Warm. Ik zit aan de bar dus ik ben niet alleen. Nu het nog kan. Nog drie maanden mijn toevluchtsoord. En dan?

Rustig de nacht op een veilige plaats uitzitten.

Aan de bar zit nog een andere jarige. Wat gezellig. Aan weerskanten een vriendin. Leuke vriendin trouwens. Ik vraag aan de vriendin of ze alleen is. "Hij is de auto aan het wegzetten." Ik houd van duidelijkheid. Ik geef de jarige een biertje en vertel Boomlang over mijn avond. Buurman komt binnen. Ik negeer hem. Twee weken geleden bood hij me nog een baan aan. Zijn eerste reactie op de verkoop van het café was: "dan wil ik Sem hebben." Ik schreeuwde dat van de daken. Had ik niet moeten doen. Hij moest eerst een ander personeelslid ontslaan. Mijn enthousiasme was te vroeg. Ben ik eindelijk eens enthousiast is het weer niet goed. Ik moet aan mijn timing gaan werken.

Rustig de nacht op een veilige plaats uitdenken.

Ik heb nu een ander besluit genomen. Ik stop na de verkoop van het café gewoon. Weer lekker de weekenden thuis. Boeken lezen. Naar de Cinecenter op zaterdagavond. Vijf gangen diners maken met Zusje. Met Mex naar ons stamcafé uit mijn Zeedijkperiode. Op zaterdag naar het Waterlooplein. Op zondagochtend naar de Zwarte Markt. Op zondagmiddag in het Vondelpark liggen. Een weekend naar mijn vrienden in de polder. Een weekend naar mijn vrienden. Een weekend hebben. Een weekend. Achtenveertig uur.

Rustig de nacht op een veilige plaats uitdrinken. Dit weekend. Deze achtenveertig uur. Deze verjaardag. De nacht wegdrinken. Het weekend wegdrinken. Mijn verjaardag wegdrinken.

Burgerlijkheid is onvermijdelijk. Saaiheid niet. Leegheid niet.