Het doucheputje is verstopt. ’s Nachts wil ik het bed niet in. Mijn linker grote teen is ontstoken. De digitale ontvanger functioneert niet. Er komt etter uit mijn linker oor. De wasmachine verschuift tijdens het centrifugeren. De voorband van mijn fiets is lek. De belastingdienst onderschat mijn zuinigheid. De woningbouwvereniging verhoogt de huur met anderhalf jaar terugwerkende kracht. Bernadette doet klef met een collega. Er is geen antwoord.
Er zit een kuil in het matras. De pan is van de steel gebroken. Na drie dagen is Expo08 nog niet binnen. Crocodile is Spaans ondertiteld. Nassira draagt killing boots. De metro is op tijd. Het regent niet. Sab wordt 18. Er zit een scheur in mijn jas. Atchara loopt op Adidas. Over drie dagen examen. De stofzuigerzak is vol. Het wasmiddel is op. De vuilnisbak stinkt. De spijkerbroeken zijn gekrompen. Onder mijn anus zit een bult. Ik vraag hoe oud ze is, het bloed kruipt in haar wangen.
Nee, ik ga niet naar Werchter. Mijn oma was aan het eind van haar leven blind en doof. Weer haal ik sluitingstijd niet. De stoeprand ligt midden in de weg. Nee, ik heb niet gevochten. Eén op schoot en één in mijn nek. Ik word jaloers. De gordijnen stinken. Ik ben te laat begonnen met studeren. Jenni wil thee drinken. Ja, ik heb de column geschreven. Ik drink thee, Jenni drinkt warme chocomelk. Nee, ik ga naar huis.
Nee, ik heb geen klusjesman nodig. En nee, ik heb jou ook niet nodig. De beste jaren liggen achter me, maar welke is dan het best? Dag carrièrekut, hallo instinct. De zomervakantie duurde vroeger zes weken lang. Er is één nieuw bericht. Geen nieuws is geen nieuws. Natuurlijk komt er geen antwoord.
Wat moet ik in Thailand? Ik houd niet van kinderen. Ik ga niet naar Sri Lanka. Ik spreek geen Spaans. Ik herken het telefoonnummer niet. Ik beluister de berichten niet. Eén bericht is geen bericht. Debby gaat nooit meer terug, zegt ze. Zes weken wachten met een reply is te lang. Het moet allemaal snel en het moet allemaal gisteren. Wat doe je morgen dan?
’s Morgens wil ik het bed niet uit. Ik heb koorts. Ik heb spierpijn. Ik meld me ziek. Ik ben te laat begonnen met leven. Ik stel geen vragen. Ik kan niet meer schrijven. Ik maak ruzie. Ik verbreek banden. Ik eet twee mandarijnen. Ik verschoon het bed. Ik verwissel de vuilniszak. Ik ga naar Rotterdam. Ik load down. Ik heb het doucheputje gevonden.