"Wil je ook soep?" vraag ik.
Ze staat te wachten totdat ik klaar ben met opscheppen. Er staat al een kom soep op mijn dienblad en misschien denkt ze dat ik nu klaar ben met opscheppen en dat zij aan de beurt is om op te scheppen maar ik ben nog niet klaar met opscheppen en zij is nog niet aan de beurt met opscheppen want ik wil nog een kom soep.
Twee kommen soep, dat is een goede lunch. Erwtensoep om precies te zijn.
Er staan vier grote pannen met soep op een tafel in het midden van het restaurant, aan elk van de zijden van de tafel staat er één. Zodoende zijn de pannen met soep makkelijk benaderbaar en kun je, als je dat zou willen, met zijn vieren tegelijk soep opscheppen. De andere drie dampende pannen blijven onaangeroerd, we staan met zijn tweeën bij pan nummer vier. Niet meer als arrogante consultancykut maar verfijnd vrouwelijk stoer. Zij bedoel ik. Ik pak een volgende kom.
"… of wil je zelf opscheppen?"
Ik zeg het op een manier alsof we dagelijks samen in de keuken staan.
"Nee hoor," zegt ze, met opvallend vet Amsterdams accent.
Nee ik wil geen soep of nee ik wil niet zelf opscheppen? Spraakverwarring per strekkende vierkante meter. Omdat ze blijft staan neem ik aan dat ze ook soep wil. Als ze geen soep had willen hebben dan was ze wel weggelopen. Maar als ze wel soep wil waarom staat ze dan niet bij één van de andere drie pannen? De mens wil onmogelijke dingen. Dingen die mogelijk zijn wil de mens niet of ziet hij niet staan.
Ik vul de volgende kom, mors over de rand en over het oortje en geef haar de gevulde kom. Ze strekt haar handen, hapert, bedenkt hoe ze zonder haar smetteloze handen vuil te maken de kom soep kan aanpakken.
Misschien moet ik vragen of ze seks wil. Of zou ze dat liever zelf doen?