Ik aanraak de jas op plaatsen waar het niet strafbaar is.
"Hij is cool, hé?"
Ongeacht het feit dat ik haar haat – en ik haat haar, toevallig afgelopen nacht nog heb ik haar levend begraven – kan ik zeggen dat ze een fantastische jas draagt. De jas is mooi, stoer, stijlvol en geil. De jas is eigenlijk alles wat zij niet is maar wel probeert te zijn.
Omdat ik de beloning van de jas heb gehad, onderga ik gedwee het gesprek. Alles heeft zijn prijs.
Vriendschap is overgewaardeerd en volgt het aloude economisch principe: optimalisatie van de output gegeven de input, dan wel minimalisatie van de input gegeven de output. Dit geldt vanaf het moment dat je realiseert dat er niet wordt geneukt - want dan zijn er geen regels.
Volgens de Dikke van Dale is haat een gevoel van diepe afkeer voor iemand, gepaard met het verlangen om die persoon te zien ondergaan, al of niet ook om hem leed te doen.
Ik zie mezelf niet als een haatdragend persoon, maar bovenstaande definitie dwingt me ertoe mijn zelfbeeld te herzien. Er zijn nogal wat mensen waarvan ik de ondergang gepaard verlang.
Misschien moet ik haar ook herzien. Maar wat blijft er van haar over zonder jas?