30 December 2005

Casual friday

De pakken zijn vandaag verruild voor spijkerbroeken, felle T-shirts en hippe colbertjes. Girls from upstairs floor worden girls next door.

Mensen die door de week in een pak lopen en op vrijdag in een spijkerbroek zijn sportief. Aantrekkelijk, lekker. Mensen die altijd in een spijkerbroek lopen en dan opeens in een pak zijn overdressed. Afstotend en lelijk. Een vlag op een strontschuit. Ga je niet anders voordoen dan je bent. Blijf jezelf.

Dan vind ik je het leukst.

De mooiste nacht was toen we bij één van je vriendinnen zijn blijven slapen. Omdat het de eerste keer was? Vaak is de eerste keer niet mooi. Hooggespannen verwachtingen. Ik had geen verwachtingen van de nacht. De avond was al mooi genoeg. We waren samen. Dat was genoeg.

De reactie van haar was mooi, haar reactie toen je mij binnenliet. Je zei mijn naam tegen haar, gerustgesteld rolde ze zich weer in haar dekbed. De rollende r waarvoor ik smelt. Jullie partner in crime verleden deed de rest. Jouw vrienden zijn meteen haar vrienden. Door je verhalen wist ze wie ik was. Je had haar veel verteld. Je had haar alles verteld. Je kroop bij haar in bed, ik kreeg een matras.

Ze zit recht tegenover me aan de vergadertafel. Groene ogen. Dikke bos, lang, zwart haar. Als ze geen jasje zou dragen dan kon ze haar borsten erachter verbergen. Typisch geval van naakt willen zien. Haar hoofd schuin naar voren. Ze neemt de voorzitter, de vrouw naast naar, op van top tot teen, haar blik blijft uiteindelijk rusten op de inkijk van haar topje. Haar mondhoeken krullen langzaam omhoog. Lesbisch secreet.

Hoofd Intra en Extra worden weggeroepen, we blijven met ons vieren achter. Ze richt haar blik nu op mij, haar mond gaat open.
"En, wat zijn jouw grote plannen voor volgend jaar?"
Jou zonder jasje zien. En daarna jouw baan.

Twee lichamen, één matras. Er waren geen verwachtingen. Er was de zekerheid van het samenzijn. We spraken niet. Een lichaam moet je voelen, dan begint het pas te stralen. Geen woord. Eén lichaam.

Je moest en zou me hebben. Je hebt me uiteindelijk gekregen. Moeilijker dan verwacht maar toch. Iets met aanhouden en winnen. Dat je de dag daarna ziek werd roept nog steeds vragen bij me op. Hoe diep heeft het gezeten? De obsessie die ik voor je was. Diep. Ziekmakend diep. Dan mag je wel even overgeven. Verliefde mensen kunnen niet eten. Sterker. Verliefde mensen hoeven niet te eten. De verliefdheid voedt. De obsessie vloert.

"Jij werkt toch in een café?"
Ja. En dus? Ik moet iets hebben naast mijn werk, anders zou ik hier gek worden. Als ik het al niet ben.

Extra komt terug en lacht haar tanden bloot. Ex-roker. Gatver. Daarom lach ik nooit. Of anders gezegd, daarom houd ik mijn mond altijd dicht.
"Wie wil er koffie?"
Ze vraagt het alsof je op een kinderfeestje zit en er wordt gevraagd wie er naar het zwembad wil.

"Iedereen gebruikt elkaar."
Dat is de wijze raad waar ik het mee mag doen. Ik ben geen gebruiker.
"Kijk maar eens goed naar jezelf. Vertel jij alles?"
Ik laat me gebruiken. Hoe hypocriet ben ik zelf?

Een doolhof waarvan je de uitgang niet moet willen vinden. De uitgang markeert het eind. Ik wil niet dat het eindigt. Het moet doorgaan.

Hoofd Intra gaat ook weer zitten en strekt haar handen. Ze is ringloos valt me opeens op. Een maand geleden frustreerde het ijzer om haar vingers me juist. Ringen werken afstotend. Uiterlijke bewijslast van ingekakt huwelijksleven. Nu strelen haar maagdelijk witte vingers het bureaublad. Ik klem mijn beide handen om de beker voor me. Ik mocht eens uitschieten. Zouden ze op casual friday ook hun ringen thuislaten?

Je weet het wanneer je overbodig bent. Trek dan ook je conclusies.

Was het je schuldgevoel? Je had afspraken gemaakt, thuis. Ik was de streep door die rekening. Was je ziek van jezelf geworden? ’s Middags mailde je. Hij heeft je opgehaald toen je hem in paniek had opgebeld. Je was verdwaald. De weg van oost naar het centrum was te ingewikkeld voor je. Ik begrijp waarom je bij hem blijft. Hij is goed. Te goed.

We waren samen. Het is genoeg geweest.

16 December 2005

The end is the beginning is the end

Ze staat alleen in het rookhok. Zal ik het zeggen?

Waar andere jaren het kerstdiner de samenhang tussen de verschillende bedrijfsonderdelen moest blootleggen, is nu op de binnenplaats van de kantoortuin een heus wintertafereel tevoorschijn getoverd. Het kerstdiner is ten onder gegaan aan het eigen succes. Ten onder gegaan aan overmatige onbelangstelling. Op het kerstdiner mocht je niet roken. Geniaal nu een buitenfeest te doen. Bij verplichte conversaties moet ik sigaretten hebben.

In het rookhok mogen maximaal zes mensen staan. Het is eigenlijk geen hok, het ziet eruit als een bushalte. Je staat er te wachten op de bus die je terugbrengt naar de kantoortuin. De bus komt wanneer je sigaret is opgerookt. Ik zeg nooit wat. Ik rust al rokend uit. Na twee uur telefoonterreur moet ik rust hebben. Eigenlijk sta ik het liefst alleen in het rookhok. Het hele hok voor mezelf. Geen verplichte conversaties. Er staan vaak collega’s die zenuwachtig worden van stilte. Er zijn mensen die niet tegen stilte kunnen. Ik kan heel goed tegen stilte. Tegen de stilte tussen mensen. Ik voel me nooit verplicht iets terug te zeggen. Of te replyen. Uit beleefdheid kijk ik ze aan wanneer ze spreken. Uit beleefdheid lees ik wat er geschreven staat. Er is een inspanning verricht. Een minimale beloning is dan geen zonde.

Ze hebben goed werk verricht. Alle bomen en struiken gaan gebukt onder een laag witte nepsneeuw, overal op de grond ligt stro. Ondergedoken Engelse brandweermannen waarschijnlijk. Een grote tent, een skihut, marktkraampjes. Kleine tentjes waar de drink- en etenswaar wordt uitgedeeld, andere tentjes waar je Oudhollandse spelletjes kunt doen. Vuurkorven met smeulende blokken hout zorgen voor een passende rookontwikkeling.

Het rookhok is één van de lekken. Je moet oppassen met wat je zegt. Het is een bushokje met een lek dak. Ons bedrijf is overdreven vrouwvriendelijk. Pas op met seksisme. Er zijn er voor ontslagen. Of zoals laatst op het grote feest. Het feest waar ik niet ben geweest. Ik kreeg de verhalen te horen. In het rookhok natuurlijk. Een hand verdween in een kruis. Ik had meteen een column klaar voor de nieuwsbrief. Voor de alternatieve nieuwsbrief dan. Ik moet aan mijn reputatie denken. Het meisje meldde zich ziek. De jongen hoefde niet meer terug te komen. Leuk, bedrijfsfeesten. Ik maak me geen zorgen op feesten. Ik ben meestal te dronken om wat dan ook met mijn handen te doen.

Bij een winterfeest hoort glühwein. Zal best maar ik wil bier. Het feest begint om vier uur ’s middags dus door mijn geweldige voorbeeldfunctie mag ik de telefoon bezet houden. Ik kijk door de kantoortuin en ontwaar Dude aan de andere kant van de verdieping. Gedeelde smart is halve smart. Om zes uur komt hij mijn kant op. Met een knikbeweging van zijn hoofd maakt hij het zullen we dan maar gebaar. Iedereen is al twee uur bezig dus de kust is veilig. Ik hoef niet als eerste op een feestje te zijn. Ik ga toch altijd als laatste weg.

Zal ik het zeggen?

Beneden gekomen gaan we op zoek naar de bierpomp. We wurmen ons door de mensenmassa. Wat een volk. Eerst drank, dan pas socializen. Nadat ik het hele terrein heb afgelopen sta ik nog steeds met lege handen. Ergo geen bier. Glühwein dan maar. Met vier glazen opgewarmde druiven in mijn handen loop ik terug naar Dude. Haantje doet een stap opzij om me er langs te laten. Hij kijkt naar mijn gevulde handen en zegt dat de erwtensoep lekker is. Haantje moet zich gedragen want zijn vrouw loopt er ook. En zijn manager. Dat is ook mijn manager. Ik heb schijt aan managers. Ik heb dorst. Ik heb geen vrouw.

Ik heb me laatst uit laten horen. Uit eten vanwege promotiebelang. Supersingle. Wie ik de leukste vind. Ik noem een naam. Ik noem nog een naam. Dat hadden ze niet verwacht. Of eigenlijk toch wel. Zeggen ze dan in tweede instantie want mensen doen het altijd voorkomen alsof ze alles van je denken te weten. Mijn smaak weten ze niet. Ik heb een aparte smaak. Ze weten niets van me. Ik kijk anders naar mensen. Ik kijk anders naar vrouwen. Vrouwen die ik nog steeds meisjes noem. Ik ben toch ook een jongen?

Glühwein is rotzooi. Dude gooit twee braadworsten naar binnen, het haalt de smaak niet weg. Ik sla het eten maar weer eens over. Ik voel aan mijn jaszak, twee pakjes. Gaat lukken vanavond. We lopen een trap op en komen in een lange overdekte gang. Gezellig hoor. De organisatie heeft goed verdiend, je struikelt over de sfeerverhogende stillevens. Een altaar van engelenhaar en een bordje met de naam van het decoratiebedrijf. Later wil ik een zeemansgraf. Halverwege de gang zit een gezellige pot. Niveau ik ben niet dik, ik ben gezellig. Ze haalt twee medailles uit haar trui tevoorschijn. Gewonnen met een Oudhollands spelletje. Hielen likken? Of toch kont likken? Ik neem aan dat de spelletjes in de geest van het bedrijf zijn. Ik pak de medailles en leg er eentje op elk van haar borsten. Bij een pot mag dat.

Zouden de disgenoten teleurgesteld zijn geweest omdat ik hun namen niet noemde? Gezellig doen betekent niet dat ik je leuk vind. Ik zit hier met een reden. Een andere reden. Investeren. Dan wil ik wel even lijden. Wel gezellig genoeg om de waarheid te vertellen. Iemand anders als de leukste bestempelen wordt geïnterpreteerd als zijnde jij bent dus niet leuk. Slim hoor.

We lopen door en komen aan in de bruine armen tent. Alles in pak of te hoog gehakt. Lenzen waar je gewoonlijk uilenbrillen ziet. Leuk, die bruine pupillen. Je hebt toch van die waterige grijze ogen? Kortgerokt zie je nooit in de winter. Rondjes, dat dan weer wel. Ik houd van rondjes, grote ronde bartafels. Ideaal om een avond aan door te brengen. Het rookt moeilijk met twee glazen in je handen. Rechts staat een collega achter een grote tinnen kan. Ik gedag haar en vraag er nog vier. Of ik vier thee wil? Thee? Ze heeft alleen koffie en thee. Zie ik eruit alsof ik op een theekransje ben? Ze wijst naar links. En bedankt. Links wordt net bijgevuld, de damp slaat van het tinnen gevaarte af. Ik steek vier vingers op. De middelvinger komt later. Ik krijg de vier glazen aangereikt en brand mijn handen. Waarom is er gvd geen bier. Als een vlag op vraagt of het goed gaat. Ik verdraai mijn nek naar lekker gehakt en knik. Nu wel weer even.

"Wat zie je er leuk uit vandaag."
Ik heb het gezegd.

We verlaten de strontschuit en lopen naar de kleine tentjes in het miniparkje van de binnentuin van ons kantoor. Eigenlijk werken we in best wel een mooi gebouw. Geen sick building syndrome maar sick people syndrome. Er staan wat kraampjes waar je iets kunt kopen. Ik doe niet aan kerstcadeaus. Er staat ook een kraam met flessen. Hè, geen tinnen kan. Barclay komt met twee shooter glaasjes bij het kraampje vandaan. Dat verandert de zaak. Ik vraag wat erin zit. "Hemel op aarde," zegt ze en knippert nudge-nudge-wink-wink met haar ogen. In your dreams, muts. Ik heb een goed humeur vanavond.

Ze krijgt een kleur. Ik wist het. Daarom. Daarom vind ik iemand leuk. Iemand die een kleur krijgt is leuk. Dat valt niet te verbergen. Een goudeerlijke stroom bloed naar het gezicht. Ik word meteen verliefd wanneer meisjes blozen.

Bij het kraampje is het gezellig. De helft van de mensen die er staan is van onze afdeling en de groep wordt alleen maar groter. Alsof we onze plaats kennen. Er loopt een fotograaf met een polaroidcamera. "Foto, foto," schreeuwen we. "Vaif euro!" Niveau is niet altijd nodig. De fotograaf wijst naar een bord. Een kerstman zonder hoofd. Steek je hoofd er doorheen en hij maakt een foto. Lexa steekt zijn kop erin en Dude en ik nemen onze pose aan. Altijd leuk voor later. Of voor een log.

"Dank je."
Verlegen. Ze kijkt naar de grond.

De shooters gaan in een fijn tempo, ik krijg last van mijn lege maag. Schade komt langs en begint een gesprek. Ons huisstamcafé gaat dicht. O jee. Zal ik je troosten? Ze heeft een lief brilletje op haar neusje, grote blauwe ogen en een paardenstaartje. Vind ik leuk. Ze is zo lekker gewoon. Het succes heeft haar niet veranderd. Het begint langzamerhand koud te worden. Veel roddels over het werk. Logisch, je staat met collega’s te praten. Ik begin aangeschoten te raken en heb geen zin in werkverhalen. Terug naar de glühwein dan maar. Ik wens Schade een fijne avond en loop weer naar de strontschuit waar het opeens verbazingwekkend rustig is. Ik steek at random wat vingers op en krijg een schuddend hoofd als antwoord. Alles is op. Aha. Vandaar die rust.

Ze legt het uit. Had niet gehoeven maar ze heeft mijn aandacht. Altijd maar diezelfde spijkerbroeken. Altijd druk ’s morgens. Toen ze hier net werkte keek ze naar de mensen. Kon ze zich niet voorstellen dat je na verloop van tijd iedereen kan uittekenen in zijn of haar kleding. Je herkent geen gezichten maar je herkent kleding. Kon ze zich niet voorstellen dat ze zelf na verloop van tijd ook steeds in dezelfde kleding de tuin zou betreden. Dat jezelf ’s morgens aankleden een sleur kan worden. Dat ze ook zo zou worden. Dat jezelf ’s morgens aankleden een sleur is geworden. Dat alles uiteindelijk een sleur wordt.

Naast de skihut schenken ze nog wel. De groep is ondertussen uitgedund en ik volg het gesprek niet meer. We verkassen en duiken meteen de skihut in waar collega’s ritmische pogingen doen Madonna bij te houden. Madonna is goed. Ook zonder geluid. In de skihut hoef je niet meer te praten, verstandig besluit dus. We veroveren één van de twee rondjes en kijken schaamteloos naar wat ons werk ons niet te bieden heeft. Tering, wat zijn ze lelijk. Een meisje met blonde schapenkrullen springt er ten goede uit. Ik doe een wedstrijdje afdeling raden. Ik kan mezelf prima vermaken. Wintertrui, rokje, maillot, laarzen. Geen marketing want dan zou ze duurdere laarzen hebben aangehad. En een jasje in plaats van een trui. Een mantelpakje in plaats van een rokje. En een panty in plaats van een maillot. Ik heb weer een focus en ga staren. Dude stoot me aan en wijst naar vier dampende glazen op het rondje. "De laatste! Alles is leeg!" Mooi. Dan kunnen we straks eindelijk aan het bier.

In een spijkerbroek vind ik haar ook leuk. Misschien nog wel leuker. Misschien had ik moeten zeggen dat ze er anders uitziet vandaag. Maar dat klinkt zo stom. Na vier jaar samenwonen zie je er anders uit. Na vier jaar samenwonen ben je anders. Ben je een ander mens geworden. Je bent zo anders krijg je te horen wanneer je, voor het eerst met iemand anders in je gedachten, samen op de bank zit.

Onze Werchteryell schalt door de tent. De muziek gaat uit. Klokslag acht uur, het is nog geen twee uur later. We gaan beginnen.

Ze zal zich niet ziek melden. Ze bloost.

27 November 2005

India

Alleen je naam al.

Ik ken die naam. Ik ken die naam veel te goed. Ik heb die naam vaak gezegd. Ik heb die naam vaak geroepen. Ik heb die naam vervloekt. Ik heb gejankt om die naam. Om jouw naam.

Toen ik hem las liepen de rillingen over mijn rug. Hoe diep kan pijn zitten. Je denkt dat je het kwijt bent, dat je er overheen bent. Nou vergeet het maar. Als een bestraald kankergezwel circuleert ze door mijn lichaam. Het gezwel is dood maar is niet verwijderd. Tot stilstand gebracht. Een glasscherf in je hoofd die ze niet weg willen halen. Die ze niet weg kunnen halen. Het gevaar van onherstelbare schade aan vitale delen. Eén millimeter naar rechts en het is gebeurd. Ik heb het vaak gedacht. Schiet maar uit met dat mes, dan is het over. Dan ben ik er van af.

"Mijn ouders willen je zien."
Die nacht vrijen we voor het eerst niet. Het was toch een geintje? We zijn niet plus en min, we zijn dubbel plus en dubbel min. Alles wat zij is, ben ik niet. Alles wat ik heb, heeft zij niet. We zijn samen één grote grap. We zijn verliefd. Het enig gemeenschappelijke. Het enige dat telt.

In tijd kan veel gebeuren. De tijd bracht haar man en kind. De tijd bracht mij een andere baan, een ander café, groepstherapie en losse flodders. Losse flodders voor de schutters, voltreffers in mijn gedachten. Ieder schot een nieuwe zenuwinzinking. De psychotherapie op zich was een lachertje. We zaten er met acht personen. Zes meiden, een jongen en ik. Leuke meiden. De jongen was net werkloos en wist niet wat hij met zijn leven aan moest. Afhankelijkheid van werk. Werk wordt onderschat. Je moet wat te doen hebben anders verveel je jezelf dood. Dus neem een kind of ga aan het werk. Werk is levensvulling.

"Het is toch uit?"
De vraag blijft hangen boven de bar. Haar ogen geven het antwoord. Ogen liegen niet. Daarom heb ik een hekel aan zonnebrillen. Wie zijn ogen verbergt heeft meer te verbergen.
"Ik begrijp helemaal niets van jullie twee."
Wijzelf nog minder.

Ik zat alleen maar naar de meiden te kijken. Zoals gewoonlijk zei ik niet veel. Er zaten mooie exemplaren tussen. Mooi en nog leuk ook. Verward waren we, daarom zaten we daar. Verwarring was de bindende factor. Groepstherapie is niets meer dan gelijkgestemden bij elkaar zetten en naar elkaar laten kijken. De herkenning werkt heilzaam. Ik ben niet de enige. Met die gedachte loop je weer naar buiten.

"Ik heb het koud."
Ik kom thuis. Bij haar thuis. Zondagnacht. Zij is altijd vrij op zondag, ik draai de avonddienst. Na het werk even snel naar snackbar De Prins. Versgebakken pistoletjes halen. Kaas voor haar, filet american voor mijzelf. En voor allebei een milkshake. Het huis is donker, de slaapkamer leeg. Ik vind haar onder de douche. Zittend. Haar armen om haar benen heengeslagen, haar lijkwitte gezicht verborgen tussen haar knieën. Haar lichaam versierd door rode striemen van het kokend hete water. Rillend van de kou. Ik laat de broodjes vallen en ga zonder mijn kleren uit te trekken bij haar zitten. Met mijn handen masseer ik haar rug, haar armen. Wanhopig probeer ik haar bloeddoorstroming weer op gang te brengen. Mijn tranen vermengen zich met de onuitputtelijke straal water.
"Waarom heb ik het zo koud?"

We moesten ons voorstellen. Wat we deden, waarom we hier zaten. Nummer drie zei dat ze in de fabriek werkte. In dezelfde fabriek als waar ik werk. Man, huis en baan. Wat wil je nog meer? Luxeproblemen. Toen ze de andere verhalen had gehoord, schaamde ze zich. Dat ze met haar probleempje bij deze club, tussen deze mensen zat. Ze was na de eerste sessie al genezen.

"Kut. Mijn moeder staat voor de deur."
We hebben nog niet eens geslapen. Na eerst de onophoudelijke deurbel te hebben genegeerd gaat nu ook haar mobiel af. De nummerweergave zegt genoeg. Ze neemt op. Ik zie het probleem niet, alleen dat al onze kleren verspreid door het huis liggen. Ik vind het leuk als meisjes kut zeggen.
"Ze weet niet dat jij hier bent."
Nou, over een minuut dus wel. Dat haar moeder langskwam om haar op te vangen in verband met vermeend liefdesverdriet begreep ik later pas. Er was een dag retail-therapie gepland.
"Moet ik haar zoenen?"
"Nee, je moet met mij zoenen."

Ik kreeg eerst drie persoonlijke gesprekken. Dan zou gekeken worden wat het beste bij me zou passen. Meneer de psycholoog wroette wat in mijn verleden. Ik beantwoordde netjes alle vragen zodat we op de verkeerde weg belandden. Ik zat nog in mijn ontkenningsfase en draaide behoedzaam om de kern heen. Groepstherapie zou het moeten doen. Whatever. Als er maar wat gebeurt, het maakte mij niet uit wat. Het was een leuke club. Tegen het eind van cyclus zijn we op eigen houtje uit eten gegaan. De psycholoog wist van niets. ABC-tje. De groep neemt afstand van de therapeut en geeft aan weer op eigen benen te kunnen staan.

"Viel het mee?"
Haar verjaardag. Ik overleef familie en vrienden. Haar stem komt uit het gangetje. Ze staat zich mooi te maken, we gaan met zijn tweeën uit eten. Zij paasbest. Ik heb geen schone kleren bij me en loop in mijn horecaoutfit van de vorige avond. Het uiterlijk contrast niet groter denkbaar, innerlijk dichter bij elkaar dan ooit. Het wordt onze beste avond. Langzaam krijg ik het gevoel dat het echt wat gaat worden.

Nummer vier had problemen met haar moeder. Labiel type. Allebei trouwens. Ellenlange reproducties van discussies en gesprekken passeerden onze revue. Steevast beginnend en eindigend met: mijn moeder begrijpt me niet. De appel valt niet ver van de boom. Ik heb haar uitgelegd wat projectie is. Ze kreeg een recept voor de apotheek mee.

"Bij twijfel altijd doen."
Met die woorden versierde ze me ooit. We staan op Schiphol. Twee bruisende meiden, de ouders en ik. In de periode voor het vertrek zijn we weer naar elkaar toegetrokken. Zij zocht houvast, ik probeerde te redden wat er te redden viel. De laatste week verbleef ze bij mij thuis. Onwerkelijke dagen. Waanzinnige nachten. Wrede nachten. Waanzinnige, wrede sex. Het was geen houden van, het was pure wanhoop. Ik wilde haar pijnigen. Ik wilde haar openrijten, openscheuren. Dat ze gedurende haar reis niemand toe zou kunnen laten zonder aan mij te denken. Zodat ze bij iedere volgende penetratie aan mij herinnerd zou worden. Ze neemt afscheid van haar ouders. Dan komt ze naar mij toe en we lopen naar de douane. Twee meter voor de toegangspoorten blijven we staan. We kijken elkaar aan. Haar handen wurmen zich onder mijn kleding door naar mijn rug. Mijn drijfnatte rug. Ze wrijft het zweet uit, voor de laatste keer laat ze mijn lichaamsgeur in haar handen trekken. Heel voorzichtig brengen we onze lippen bij elkaar. Een maagdelijke kus, alsof het onze eerste is. We eindigen zoals we ooit zijn begonnen. Ik kijk naar haar steeds vochtiger wordende ogen. Ik beweeg mijn hoofd naar voren en zuig zachtjes het traanvocht op. Ik wil nog wat zeggen maar mijn stem is weg. Een onsamenhangend geluid komt uit mijn keel vandaan. Ze begint te schokken en ze laat me los. Ze draait zich om en loopt met gebogen hoofd door de poortjes naar de douane. Versteend kijk ik haar na. Ik zeg het nog een keer maar ik ben de enige die het hoort. Bij twijfel niet doen.

"We landen morgen op Schiphol. Maar wil je alsjeblieft niet komen?"

Nummer vijf was er voor de derde keer. Een terugslag dwong haar tot een nieuwe poging. Ik vond haar rijp voor een psychiater, volgens mij had ze medicijnen nodig. Waanzinnig verhaal. Ze had het uitgemaakt. Hij moest weg. Ze wilde zonder hem verder. Hij wilde niet weg. Hij wilde niet verder zonder haar. ’s Avonds was hij langsgekomen. Ze stond op de trap, hij kwam binnen en knielde op de onderste trede. Trok een pistool tevoorschijn. Schreeuwend: is dit dan wat je wil? Ze kon niets zeggen. Ze wilde niets zeggen. Nooit op dreigementen ingaan, jezelf nooit laten chanteren. Dat zal hij nooit doen. Dacht ze. Hij schoot. Nadat hij de loop van het pistool in zijn mond had gestoken.

"Ze is bij ons."
Ze is terug. Ze is ziek. Ze is bij haar ouders. Ik mag haar niet zien. Of mag ze mij niet zien? Wil ze mij niet zien? Kan ze mij niet zien? Ik had de grens bereikt.

Nummer zes was de leukste. Niet de mooiste, dat werd ze later pas, toen ik haar echt leuk begon te vinden. Alleenstaand, twee worpen. Hij ging vreemd. Hij zou het niet meer doen. Hij wilde werken aan zijn huwelijk. Ze maakten nog een kindje. De tweede worp zou het huwelijk moeten redden. Terwijl zij zwanger lag te zijn, lag hij bovenop het meisje dat ze in dienst hadden. De bevalling deed ze alleen. Hij was ondertussen bij het meisje ingetrokken. De zakelijke afwikkeling van de echtscheiding bracht haar in ons midden, in ons praatclubje.

"We kunnen een stukje met de honden gaan lopen."
Mijn stem. Geluidloos. Uiteindelijk mag ik langskomen. Ze is toonbaar. We zitten buiten op het terras, binnen het blikveld van de ouderlijke gestapo. Gedrogeerd zit ze tegenover me. Het is warm. Haar gezicht is vochtig. De openstaande schuifdeuren smoren iedere poging tot conversatie. Ze staart voor zich uit, weigert me aan te kijken. Haar ogen volgen de bewegingen van één van de honden. Het beest legt zich hijgend aan haar voeten. Automatisch legt ze haar hand op zijn kop en buigt ze haar hoofd naar voren. Het beest richt zijn kop omhoog en likt het zout van haar gezicht. De gestapo beantwoordt mijn vraag door in de deuropening te gaan staan. Ik sta op en pak mijn jas. Ik aai voorzichtig haar nog steeds gebogen hoofd en steek mijn hand op richting de schuifdeuren. Bij het tuinhek aangekomen hoor ik haar stem. Toen knapte het. In mijn hoofd. De genadeklap.

Ik moest ook vertellen waarom ik er zat. Wat deed ik hier eigenlijk?

Jouw naam. Opteren voor waanzin kan slechts een houding zijn, nooit een keuze. Gedachtestromen zijn niet te beïnvloeden. Waanzin overkomt, overvalt, overruled. Hoe een naam een eigen leven gaat leiden, een naam boven de persoon uitstijgt waaraan zij toebehoorde. Een naam meer dan een persoon. Een persoon die je gedachten uiteindelijk verlaat, mits er maar genoeg cement overheen is gegaan. Een naam die blijft rondsluimeren, een naam die de waanzin van dat moment vertegenwoordigt, een naam die door de waanzin van dat moment je terugbrengt in de roes. De roes waar de naamgever allang uit is vertrokken. Geen obsessie van vlees en bloed maar de obsessie van een woord, een naam. Jouw naam. Jouw naam die je een gezicht geeft. Jouw naam die me terug in de tijd zet. Jouw naam die mij op mijn knieën kreeg. Jouw naam die na een halve fles whisky nog niet was verdwenen. Jouw naam die een verboden woord was geworden. Jouw naam die jou háár gezicht geeft.

Jouw naam. Haar naam.

14 November 2005

Spoel

Of ik verdoving wil. Nee vriend, zo makkelijk verdien je je geld niet. Ik wil geen verdoving. Ik wil genieten van de boor. Van het gewroet in het uitgeholde glazuur. Ik wil de zenuw voelen die je blootlegt. De tinteling tot aan mijn tenen wanneer je de binnenkant schoon spuit en de ontwaakte zenuw zijn verblijfplaats verraad.

Hij was niet eens rot. Er zat niet eens een gaatje in. Er brak een hoekje vanaf. Zomaar. Sterke tong denk ik dan maar.

Of ik wil spoelen. Een rochel van bloed vermengd met zwarte puntjes verlaat mijn mond. Kiezen kunnen niet bloeden. Waar heeft hij allemaal aangezeten? Oude vulling, voor nieuwe gebruiken ze al jaren wit opvulsel. Een sliert kwijl blijft aan mijn mond hangen, ik schraap mijn keel en trek de groene ochtendsigaretpit omhoog. Onder de douche zie ik mijn rochels nooit. De wit porseleinen spuugbak is meedogenloos eerlijk.

De finesseboor komt erbij. Het subtiele werk begint. De subtiele pijn ook. Geniepig draait hij rondjes in de uitgeholde kies. Mijn onderlip begint te trillen.

Ik tover een gezicht tevoorschijn. Jouw gezicht. Jouw gezicht dat ik te lang niet heb gezien. Het gaat snel. Ik probeer jouw gezicht te verdrijven door een ander gezicht voor de geest te halen. Even zie ik twee andere ogen, een andere mond, een andere glimlach. Blonde haren over haar wangen. Even, heel even maar. Want jouw gezicht drukt er doorheen, dringt zich op. Haar ogen worden jouw ogen. Haar mond wordt jouw mond. Haar blonde lokken jouw zwarte krullen. Haar gezicht wordt jouw gezicht. Jouw gezicht dat ik te lang niet heb vastgehouden.

Het zwarte shirt waar ik je in uit kan tekenen gaat omhoog en omlaag. Je speelt meisje. Of ik ze niet te klein vind. Nee lief. Ze zijn precies goed. Je giechelt. Je tuit je lippen en kust in de lucht. Dan buig je jezelf naar voren en breng je gezicht naar het mijne. Ik sluit mijn ogen.

"Spoel maar. Het is klaar."

Nee. Het is nog lang niet klaar. Ik spoel terug.

02 November 2005

She cameleon

Ze loopt langs mijn bureau en kijkt over mijn schouder naar het computerscherm.
"Wat een kleine lettertjes. Zeker omdat het geheim is."
Klopt. Het gaat over jou.

Ze krijgt nog steeds een kleur wanneer we elkaar zien. Dan begint ze te blozen en buigt haar hoofd naar beneden. Haar ogen naar de grond gericht. Ze zegt verder weinig, eigenlijk zegt ze helemaal niets meer tegen me. Hoe negeren een obsessie alleen maar versterkt.

Negeer me en de obsessie wordt alleen maar erger. Onbereikbaar is niet erg, dat is duidelijk, ik ken mijn plaats ondertussen. Onaanspreekbaar is veel erger. Ik mailde haar dat ik mezelf zou gedragen, dat doe ik dan ook. Ik maak nooit loze beloften.

Het zijn haar eerste woorden sinds ze me afwees voor een lunch. Afwees voor haar leven.

Ze is aangekomen. Ze kan het hebben. Die kop vergoedt alles. Nooit eerder zag ik puurder natuur. Rode wangetjes, altijd rode wangetjes tegen een te witte achtergrond. Schoenen die haar niet staan, een broek die niet bij haar past. Status verplicht maar het is het net niet. Daarom vind ik haar zo leuk. Omdat het net niet is.

Ooit had ze fotoboeken bij zich. Eindelijk had ze alle babyfoto’s ingeplakt en medemoeders van de kantoortuin mochten kijken. Babyfoto’s die haar bijna de W.A.O. injaagden. Gecompliceerde zwangerschap noemen ze dat bij de Arbo-dienst. Of ik haar kleine levensvervulling ook wil zien. Natuurlijk wil ik dat. Waar het nieuwe leven wordt gefotografeerd kan de moeder nooit ver weg zijn. Het boek wordt opengeslagen en ik voyeur haar leven binnen. Ik kijk niet naar haar levensvervuiler. Ik kijk naar hun huis. Hun keuken. Hun woonkamer. Hun slaapkamer. Ik kijk naar haar leven.

Ik kijk naar haar. Ik zie hem.

"Die moet ik hebben," antwoordde ze toen ik haar vroeg hoe ze hem had leren kennen.
"Je zag hem staan en toen ..."
Ze onderbreekt me.
"En toen heb ik hem gekregen."

Na de babyfoto’s volgen de vakantiefoto’s. Ik blader door en beleef de vakantie van het pril uitgebreide gezinnetje. Zo kan het dus ook. Ik zag het nooit voor me, mezelf in zo’n positie. Ik houd helemaal niet van vakantie. Nu zie ik hem staan en wil ik daar staan. Wil ik met haar op vakantie zijn.

Ik klik het worddocument weg en ze kijkt verrast naar mijn desktop.
"Is dat je vriendin?"
Nee. Dat is een foto van een mooie dag. Een vriendin voor één dag is geen vriendin.

Die heerlijke zelfgebreide truitjes. Waarom vind ik dat zo leuk? Ik zie voor me hoe ze, ’s avonds op de bank, terwijl manlief voetbal kijkt en zijn blikjes bier weg tikt, breiend en wel de avond doorbrengt. Hoe het voetbalcommentaar het getik van haar breinaalden overstemt.

Hoe hij haar leven overstemt.

24 October 2005

Fragment

"Bier en een jägermeister. En jij?"
"Baileys. Met ijs."

Ze komt alleen binnen. Ik vraag waar de rest is. Ze vertelt dat ze iedereen is kwijtgeraakt. Bewust? Ze schuift aan bij de harde kern aan de grote tafel en wacht tot het sluitingstijd is. Wacht tot het haar tijd is.

Ik word te vroeg wakker. Geen kater maar een stekende pijn in mijn ribbenkast. Daar raakte ik mijn stuur dus. Hoe ik ook ga liggen, elke houding veroorzaakt een nieuwe pijnscheut.

Op de hoek van de bar zit een pubermeisje. Ze vraagt pen en papier en duwt even later een briefje in mijn handen. Zo gaat dat. De puberteit is mooier als je twee keer de pubertijd hebt overschreden. Aan het andere eind van de bar zit Blond met vriend. Lichaamstaal: zij open, hij gesloten. Ik kwam hem laatst tegen in Paradiso en bood hem een biertje aan. Ik had iets goed te maken. Ik geloof niet dat zij hem heeft verteld wat.

Het verschuiven van de bierfusten jaagt de eerste pijnscheuten door mijn ribbenkast. Beginnerstikje. Ik leg één hand in mijn nek en pak met de andere hand een fust. Kom maar jongen. Ik buig door mijn knieën en kom langzaam omhoog. Het fust kantelt en balanceert op de ronde rand aan de onderkant. Wat moet je nou? Ik strek mijn rug en het fust komt los van de grond. Mijn borstkas zet uit, de steken beginnen onderaan, verdwijnen via mijn oksel naar mijn rug. Tot tien tellen. Wat je ook moet doen wanneer je geen haal van je sigaret kunt nemen en je jezelf moet inhouden om erger te voorkomen. Ik tel, mijn arm begint te trillen, aderen zwellen op. Het fust verliest.

Een obsessie van drie jaar geleden gaat aan de bar zitten. De obsessie verdween toen ze zichzelf, stomdronken, aan me opdrong. Iedereen was weg, het café was leeg, en ik kreeg haar met geen mogelijkheid naar buiten. Ze moest en zou me hebben. Dronken mensen, zeker vrouwen, hebben iets aandoenlijks maar dit was geen aandoenlijkheid meer. Dit was gewoon stom alcoholisme en bij gebrek aan beter, überhaupt bij gebrek aan iemand, volledig gefixeerd op de barkeeper. Niet voor rede vatbaar. Of ze mooi is. Ja, je bent mooi. Of haar lichaam er nog goed uitziet voor haar leeftijd. Ja, je lichaam ziet er nog goed uit voor je leeftijd. Ze had het beter kunnen relateren aan de hoeveelheid drank die haar slokdarm de afgelopen jaren heeft verwerkt. Aan de hoeveelheid vlees die haar dijen de afgelopen jaren naar binnen hebben gewerkt.

"Hoe gaat het met je?"
Ze willen helemaal niet weten hoe het met je gaat. Ze hopen er alleen maar op dat je de beleefdheid bezit de verplichte wedervraag te stellen. Zodat ze zelf kunnen vertellen wat ze kwijt willen. Je vroeg er toch naar? Dan moet je luisteren ook.

Een verlangen naar verpleging maar het aangebodene afwijzen. Niemand willen zien. Niemand kunnen zien. Mezelf aan niemand willen laten zien. Niemand mag me zo zien. Lege kasten. Beschimmeld brood kun je best roosteren. Koffie en een slof sigaretten, die had ik nog net op tijd gehaald. Wat doen cafeïne en nicotine eigenlijk met je hoofd? Dokter?

"Hoe is het eigenlijk met je liefdesleven?"
Een vraag die mensen stellen wanneer ze over hun eigen liefdesleven willen praten. Niet jouw verhaal interesseert ze, welnee, ze willen zelf lekker lozen over hun nieuwe verworven ossenworst.

Dagen, nachtenlang surfen. Kijken, lezen, absorberen. De porno werkt niet. Ik heb niet eens zin om te rukken. Ook al zou ik zin hebben, het kan niet eens. Daar ben ik in elk geval van af. Obsessief loggedrag. Hoe druk kun je jezelf maken over een website. Misschien toch een rode maken? Waar zit die bloedrode kleur? En wat doe ik met de kopfoto? Wat doe ik met mijn muze? De laatste format C kostte me het meisje met het roze haar. Binnen vijf minuten heb ik haar weer gevonden. Mijn geheugen is nog niet aangetast. Valt ook niet aan te tasten. Mijn lichaam begeeft het eerder dan mijn hoofd. Weblogs uitspitten. De reden waarom er singlereizen zijn uitgevonden spat van het scherm. Laat maar zitten. Open dirren blootleggen. Kijk, dat is nou eens een inkijk in het leven van mensen. Dit is het ultieme voyeurisme.

"Goed. Erg goed."
Vooral dat woordje erg doet het hem. Bij ossenworst moet je altijd het velletje verwijderen. Na opening beperkt houdbaar. Minder dan een dag. Erg bederfelijk. Ik wil helemaal niet weten hoe het met je gaat. Ik kan het niet meer horen. Je hebt het bedorven. Je bent bedorven.

Wit. Het ziekenhuis waarin ik me mentaal bevond? Steriele lakens. Verpleegstersuniformen. De rode lijnen als de kruisjes. Dunne, magere lijnen. De magere bloedtoevoer. Een verlangen naar reinheid? Schoon schip maken? De gif-afbeelding omdat ik wil schoppen maar het niet kan? Wie houdt me tegen? Wat houdt me tegen? En waarom houdt het me tegen? Hoe een fysieke aanslag de mentale kwetsbaarheid blootlegt. Ik kan er niet tegen wanneer mijn lichaam het begeeft.

"Mag ik de rekening?"
Dat wil ik horen. En neem die vellen mee.

Ik lijk gvd wel een wijf. Deze rok? Maar daar passen die schoenen niet bij. Streepje hier, gifje daar. Meer rood, nee minder. Alles wit en alleen zwarte tekst. Kaal. Kaler. Kaalst. Ziek. Zieker. Ziekst. Dood heeft geen overtreffende trap. Morsdood is ook dood.

Zwanger en Zwanger komen binnen. Twee jaar lang iedere vrijdag als een stel hormoonbommen aan de bar. Dertig plus, dan krijg je dat. Flirten, praten, drinken, neem zelf ook wat. Verkapte gezelligheid. Ik mag de verhalen aanhoren. Over het zoeken, over de probleempjes met hem, over de problemen van haar. Anybody will do. Hoe is het eigenlijk met jouw liefdesleven? Ik doe niet aan liefdesleven want dan had ik hier niet gestaan. Uiteindelijk hebben ze er allebei eentje mee naar huis gekregen. Eerst buiten een beetje bekken, lachen om de verplichte fietsverlichting. Met een dronken kop is het moeilijk om de lampjes aan de fiets te bevestigen. Kan daar niet eens iemand op af studeren? Aankloppen bij het ondertussen schoongemaakte café want er moet toch nog even een wc worden bezocht. Wie nam ik ook alweer mee naar huis? O ja, hij daarbuiten. Het gaat maar om één ding.

Dagen, nachtenlang muziek. Waanzinnige muziek. Koptelefoon op voor een nog intensere beleving. Het volume zo hard dat ik mezelf niet meer kan horen denken. Dat ik überhaupt niet meer kan denken. Rust. Eindelijk. Verdrinken in de muziek. De muziek die uit mijn leven is verdwenen.

Altijd aan de bar, nooit aan een tafel. Met mensen aan een tafel heb je geen contact. Een volle bar is leuker dan een vol café. Zwanger kwam ook vaak alleen. Ik dronk met haar mee, ondanks de verplichte geheelonthouding onder werktijd. Hoek van de bar, leunend op haar ellebogen. Haar toekomstige melkfabriek onontkoombaar onder mijn neus duwend.

Slapen is geen optie want liggen is geen optie. In wat voor een roes beland je dan? Rondjes lopen. Douchen. Douchen is goed. Douchen is lekker. Hoe heter hoe beter. Wanneer is lang douchen schadelijk? De zo wenselijke rugmassage. De broodnodige verzachting van de spieren. De douchestraal als twee masserende handen. De broodnodige verwarming. De broodnodige omarming. Hoe beschimmeld ook.

Mijn muze gaat aan de bar zitten en rolt met haar ogen.
"Ik ben dronken en dus ontoerekeningsvatbaar."
Ik zet een biertje voor haar neer en laat haar alleen. De armbeweging onder de bar van de jongen naast haar zegt genoeg. Ik loop naar de vriezer en schenk mezelf een borrel in. Ik hoef niet meer voor haar te zorgen.

Ik ben niet jaloers. Ik houd wel van verkapte gezelligheid. Mijn computer zegt niets terug. Ik ben twee klanten kwijt. Een klant is potentie en ik ben te koop. Elke klant is een potentiële koper.

Verkoudheid heerst. Iedereen wordt een beetje ziek. Gelul. Iedereen is per definitie ziek. Gedimde lampen, veel drank. Een alcoholroes in een schemergebied van geblaat en sigarettenrook. Beperkte blikvelden. Dan valt het minder op. Geen facial wanneer je last hebt van brandende ogen. Wacht met de gordijnen open doen totdat de ander de ochtendurine verwijdert. Gordijnen moet je sowieso nooit open doen. Dan zien mensen teveel. Je moet niet alles laten zien. Je moet niet alles willen zien.

Haar tijd is gekomen. Het is sluitingstijd geweest. De gordijnen dicht, onze drank onaangeroerd op de bar. Ze zakt door haar knieën. Ik pak haar bij haar schouders en trek haar omhoog. Ik lijk op hem, hij deed ooit hetzelfde. Het beangstigt haar dat zonder zaadlozende bevestiging iemand van haar kan houden. Ik til haar aan haar billen omhoog en zet haar op de bar. Instinctief spreidt ze haar benen.

Vaste waarden zijn vervangen door variabelen. De constante factor is verdwenen. Legio oplossingen, de uitkomst hetzelfde. Terugvallen op oude waarden is een gebrek aan daadkracht en realiteitszin. Wat je niet bezit kun je niet verliezen. Het tegenovergestelde van aftakelen is toetakelen.

"Ik ga je pijn doen."
Het spel als fragment van een fragmentatiebom. Onherstelbare schade, die zet je niet meer terug in elkaar. Liefdessap is liefdesgif. Daar kan geen chemokuur tegenop.

Op de Amstelveenseweg nemen we afscheid. Ik krijg een vreemd voorgevoel. Voorgoed? Ze is stil. Aanhankelijk zonder woorden, ze laat me niet los. Was dit de laatste keer? Ik sla linksaf, zij loopt rechtdoor. Het is druk op straat, ik heb moeite met me te concentreren op de weg. Bij de Koninginneweg vallen mijn ogen dicht. Dit gaat fout. Ik stap af en loop met mijn fiets aan de hand verder. Bij de kruising met de Zeilstraat ga ik op de grond zitten en rook een sigaret. De hoeveelste? Ik begin te zweven. Wat is dit voor leven? Een veel te warme septemberzon, ik moet ergens binnen gaan zitten. Om de hoek zit het Haarlemmermeerstation. Broodje Jaap is open. De stamtafel gevuld met kettingrokend oud en verbitterd. Hun tijd is geweest. Ik schuif bij ze aan, de legging vraagt wat ik wil drinken.

"Koffie alsjeblieft."

07 October 2005

Core

Fietssturen verstrengelen. Het asfalt van de Weteringschans is hard. Dronken mensen vallen goed, breken nooit wat. Daarom ben ik graag dronken. Ingebouwde veiligheid. Ik ga zitten en strek mijn ledematen. Ze zitten er allemaal nog aan. En nog heel ook. Mijn pols doet zeer.

Haar zwartgelakte nagels rusten op zijn been. Wat een gezelligheid. Moet ik hier vanavond mee uit? Het zweet staat op mijn rug. Op mijn voorhoofd. Heb ik koorts? Er is maar één remedie. Aan de drank. Mijn rug doet zeer. Ik weiger pijnstillers te slikken. Alcohol is een spierverslapper.

Bij gebrek aan een eigen leven lees ik de levens van anderen. Bij gebrek aan eigen foto’s bekijk ik de foto’s van andere levens. Lezen is beter dan televisie kijken. Een foto is beter dan een film.

De klap is harder aangekomen dan verwacht. Waarom komt die zwelling zo langzaam op gang? Na anderhalve week gaat voor het eerst de telefoon. Goh, mis je me nu al? Waarom ik niets heb gezegd. Zo ernstig is het nou ook weer niet. Ik ben niet dood. Al doe ik met twee pakjes per dag goed mijn best. Hoeveel gif kunnen je longen verdragen? Hoeveel mensen kan ik verdragen is beter. Die jagen me eerder het graf in.

Het is binnen rustig, ik dacht dat het was uitverkocht. Bij het voorprogramma is de zaal nog niet eens halfvol. We praten bij. Opleidingen en werk. Log en leven. Wat valt er te vertellen? We komen voor de muziek. Nooit de core vergeten. Mensen maken zich te vaak te druk over randverschijnselen. Concerten kun je ook prima in je eentje doen. Wanneer je alleen bent zie je meer. Nee, niet meer, anders. Je ziet andere dingen. Je kijkt anders. Wanneer je alleen bent zie je andere mensen.

Zwart geverfd haar. Stoer motorjack. Gele rookaanslag op haar geringde vingers.

"Je kunt toch ook bellen om gewoon even te kletsen?"
Kletsen? Wat moet ik vertellen dan? Wat ik vandaag allemaal niet heb gedaan? Ik heb niet gedoucht, ik heb me niet geschoren en ik heb geen eten gekookt. Ik heb geen krant gelezen en ik heb geen televisie gekeken. Ik doe niets. Echt helemaal niets. En dat is verdomd lekker. Dat zou ik kunnen vertellen.

De lampen gaan uit. Het intromuziekje zwelt aan. Beginjaren tachtig gothic. Langhaar doet een stap naar achter, ik houd mijn sigaret naast mijn lichaam. Ik kan haar ruiken. De zaal is toch volgelopen, ze schuift iets naar links voor het beste zicht op het podium, ze is lang. Ze ruikt lekker. Ik laat mijn sigaret vallen en volg de brandende punt met mijn ogen. Mijn blik valt op haar schoenen. Waar je allemaal niet op af kunt knappen. Meer bier. Ik leg mijn hand in haar zij, duw haar naar voren en loop naar de bar.

Ze is mooi. Het is tien jaar geleden, maar dan nog. Had ik je toen maar ontmoet. Toen mezelf vasthoudend aan de nette wereld. Geregeld, gestructureerd, geëffende paden, ik hoefde ze slechts te bewandelen. Ik liep over het pad maar keek naar de andere weg. Keek naar andere mensen. Nu zwemmend tussen twee werelden in. Drijvend. Te degelijk voor de ene, te onaangepast voor de andere. Er is geen als dan.

"Straks weet ik meer van hem dan jij."
Inderdaad. Veel plezier ermee. See you at his funeral.

05 October 2005

Festina

Ze heeft iemand bij zich.
Of het goed is dat hij meekomt.
Heeft er ooit iemand ontkennend op zo’n vraag geantwoord?

Ze komen samen binnen.
Een gelaatsuitdrukking die ik niet eerder bij haar zag.

Verliefdheid.

We laten elkaar los.
"Jullie hebben geneukt."
Ze is me voor.

Ik buig naar voren en zoek haar oor.
"Omdat ik jou niet kan krijgen."

02 October 2005

Iemand

"Bied je mij niets aan?"
Ik heb haar niet binnen zien komen. Ik kijk haar zwijgend aan.
"Ik ben weer clean."
Vooral dat weer doet het hem. Voor hoelang dit keer?
"En over een maand krijg je je geld terug."

Ik wil dat geld helemaal niet terug. Eens gegeven blijft gegeven. Ik geef makkelijk. Laten mensen zichzelf maar ten gronde richten, dan hoef ik het niet te doen. Met tegenzin bestel ik iets te drinken voor haar. Ondertussen kijk ik naar te jong aan de overkant van de bar.
"Wat doe jij hier eigenlijk?"
Mezelf beter proberen te voelen.

Ik vraag waar ze tegenwoordig woont.
"In de Bloedstraat. Hier om de hoek. Ik heb een matras bij de jongens van het atelier."
Dat is slapen, dat is geen wonen.
"Wil je het zien? We kunnen er zo meteen even heenlopen."
Zo meteen is dus na sluitingstijd. Ik staar naar te jong, ze voelt het en kijkt strak terug. Wedstrijdje? Heel even flitsen haar ogen naar de gevulde plek naast mij aan de bar. Haar onderlip draait naar binnen. Ik heb verloren.

Ze staat op.
"Ik ga even iemand gedag zeggen."
Ik blijf zitten en volg haar route door het café. Ik herken hem. Leeft hij nog steeds? Ze wijst naar me en we maken oogcontact. Hij knikt naar haar, grijnst naar mij. Vanavond niet op afbetaling. Een pakje sigaretten wisselt van jaszak. De trut. De barkeeper zet een biertje voor me neer en ik geef hem het geld. Opgewekt komt ze weer naast me zitten.
"Alleen voor vannacht. Oké?"
Ik antwoord door op te staan. Ik pak mijn biertje en loop naar te jong. Nu ga ik even iemand gedag zeggen.

Wanneer ik bij haar ben komt de grijns naar me toe.
"Je hebt het er maar druk mee."
"Waarom ben jij nog niet dood?"
Hij slaat me op mijn schouders.
"Jack Daniels, toch?"
Ik knik.
"Met ijs. En geef haar ook wat."
Ik wijs naar te jong. Haar onderlip zit nog steeds in haar mond. Misschien dat de lip terugdraait wanneer ze een slokje neemt.

"Wat moet je?"
Ze kijkt me niet aan terwijl ze het zegt. In plaats daarvan kijkt ze naar de plek waar ik zojuist zat. Vroeger kwam ik hier vaak. Maakte makkelijk contact maar zat met hetzelfde gemak twee uur zwijgend aan de bar. Altijd dezelfde barkruk. De barkruk die nu leeg is. Denken. Drinken.

Ik antwoord met een tegenvraag en vraag hoe ze heet. Vragen die met hoe en waarom beginnen doen het altijd goed. Ze negeert de vraag.
"Je bent met iemand."

26 September 2005

Klimrek

Bedankt voor je uitnodiging trouwens. Ik kom alleen niet. Ik kan het goedkope excuus gebruiken dat ik de nacht ervoor moet werken, dat ik op zondag moet bijslapen voor de hele week. Of dat je te ver weg woont. Gelul natuurlijk. Eigenlijk ben ik gewoon bang dat je me niet leuk genoeg vindt.

Natuurlijk wil je veel mensen om je heen, vreugd en zielen enzo. En dus ook mensen die iets minder leuk zijn. Al je vrienden nemen hun kinderen mee. Ik heb geen kind. Ik kom omdat ik jou leuk vind, omdat ik jou wil zien. Omdat ik van jou wil genieten. En ik ben zo bang dat het stil genieten wordt. Iedereen praat met elkaar, de kinderen spelen iets verderop bij de klimrekken en de glijbaan.

Ik heb eigenlijk niets te zeggen. Ik heb geen kind om naar te wijzen of verhalen over te vertellen, over school, over de gym, over zwemles, over de dierentuin. Ik ben bang dat ik er maar een beetje bij hang. Schaapachtig luisteren naar wat er niet gezegd wordt. Bedenken wat er niet gedaan wordt en wat ik graag zou willen doen. Ken je dat ongemakkelijk gevoel?

Ik kan het excuus gebruiken dat het overdag is. Overdag ben ik stil, bedachtzaam, in mijzelf gekeerd. Overdag drink ik niet. Ik ben een avondmens, beter, een nachtmens. ’s Avonds bloei ik op, om vervolgens ’s nachts los te gaan. Om ’s nachts toe te slaan. ’s Avonds wordt er gedronken. ’s Avonds wordt er opgebouwd. Overdag bouw je niets op. Overdag wordt er gewerkt, daar is de dag voor bedoeld.

Misschien klikt het wel helemaal niet tussen ons. En dan? Wachten tot ik lang genoeg aanwezig ben geweest om met goed fatsoen weer naar huis te kunnen gaan? Weet je wel hoe lang die treinreis dan duurt? Lang. Heel lang. Dat wordt een lange reis met teveel tijd en te weinig afleiding om niet aan je te hoeven denken. Denken aan hoe je me zonder woorden afwijst. Denken aan hoe je middenrif net iets teveel naar hem is gericht. Lichaamstaal. Koud staal.

Hoe meer zielen hoe meer vreugd. Kinderen worden meegebracht aan de ene hand. Picknickmanden in de andere. Iedereen neemt wat mee. Ik neem mijn ziel mee. Onder mijn arm.

Mee terug naar huis.

05 September 2005

Gewist

Het gaat niet goed. Ik had mezelf moeten blijven. Ga je anders voordoen en je kunt erop wachten. Hij komt. Je weet niet precies wanneer. Maar je weet het. Ik wist het.

Journalistiek schrijven is wat anders dan een log bijhouden. De artikelen die ik inleverde komen terug wegens te weinig journalistieke waarde. Kritisch, dat wel, maar dat is niet genoeg. Wie, wat, waar, hoe en waarom, dat willen ze lezen. Ze? Ik niet. Het herschrijven schuif ik voor me uit en ik mis de deadline. Gezichtsverlies. Ik heb in elk geval een gezicht om te verliezen. Dat kunnen de meeste niet zeggen. De halve fabriek is met vakantie en ik draai overuren. Waarom eigenlijk? Waar komt dat achterlijke verantwoordelijkheidsgevoel vandaan? Had ik maar een kind gehad, dan had ik daar mijn verantwoordelijkheid op kunnen projecteren en als een normale ambtenaar naar mijn werk kunnen gaan. Zonder me druk te hoeven maken over welke prestatie dan ook. Waarom wil een mens presteren? Wat is de noodzakelijkheid daarvan?

Het zwarte gat na de festivalroes. Een roes die ik niet vast kan houden. Een roes, ruw verstoord door de maandagochtendwekker. De festivalroes, afzien in een tentje op een weiland. Leven op koffie, melk, bier, pasta en gebakken vis. Saamhorigheidsgevoel. Vijf dagen samen met mensen die ik zelf heb uitgekozen, mensen die niet op mijn zenuwen werken. Mensen die niets van je verwachten, waar ik zelf niets van verwacht. Omdat ze niets meer hoeven te bewijzen. Omdat ze zijn. Vijf dagen geen zorgen, geen stress. Vijf dagen muziek. Vijf dagen een leeg hoofd. Vijf dagen een vol gemoed. De maandagochtendwekker, terug naar de huichelaars, de likkers, de ziek zwak en misselijk, de schijnheiligen. Het zwarte gat van de vakantieliefde. Voltooide tijd. Gemist.

Een goed bericht dat slecht valt. Op maandagmiddag wordt het team bij elkaar geroepen en word ik gepresenteerd als nieuwe onderbaas. Vorig jaar zat een leidinggevende functie er niet in. Ik heb mijn houding aangepast en bingo. Ik ben een onderdeel van de huichelaars geworden. Welke prijs ga ik betalen voor mijn slecht geweten? Twee directe collega’s aasden ook op de positie, liepen zich maanden te profileren. Ik profileer mezelf niet, ik doe gewoon mijn werk. De jaloezie straalt van hun koppen af, een slap handje wordt me toegestoken. Felicitatiemails stromen binnen. Gerechtigheid, wordt er geschreven. Ik reply het meisje twee bureaus verderop en vraag of ze met me wil lunchen. Een keihard nee komt retour. In haar beleving bewandelen we de gein-niet gein grens en voor haar is die duidelijk. En ze vraagt zich af of het voor mij ook wel zo duidelijk is. What the fuck? Ik vraag je voor een lunch, muts, niet ten huwelijk. Naarmate de dag vordert neemt de kracht van haar woorden toe, wordt de overwinningseuforie van de promotie voorbij gestreefd door haar afwijzing. Doordat ze dwars door me heen prikt. De verleden tijd van geweten is gewist.

Ik slaap slecht de afgelopen weken. Kort, dat ook, maar dat doe ik zelf. Bezig blijven, dan hoef ik niet te denken. Ik denk mezelf gek. Daar heb ik tegenwoordig niet eens meer een ander voor nodig. Op zaterdagmiddag word ik wakker en ik draai door. Het is teveel. Alles schiet door mijn hoofd. Ik heb het eerder gehad, ik weet wat me te doen staat. Schoonmaaktherapie. En wel nu meteen. Ik maak een emmer met sop en kruip op mijn knieën door de douche, door de wc, door het huis. Het zweet druipt van mijn voorhoofd, ik steek mijn tong uit en lik mijn eigen zout op. Ik boen totdat ik spierpijn in mijn armen begin te krijgen, totdat mijn knieën rood zijn uitgeslagen. Aan het eind van de middag ben ik leeg, fysiek en mentaal. Ik strek mijn benen en wrijf over mijn knieën. Ik schuif de emmer met sop opzij, recht mijn rug, laat me zakken op de glimmende vloer en val in slaap.

Ik word wakker met een stijve nek. Uit de woonkamer komt een piepend geluid. Twee gemiste oproepen, één nieuw bericht zegt het scherm van mijn mobiel. What else is new. Ik lees het bericht. Een tijd en de naam van een kroeg. Ze weet hoe ze me aan moet pakken, geen overbodige informatie leveren. En wat een timing. Alsof ze ruikt dat ik haar nodig heb. Wederzijds belang. Ze wil ook lozen. Ik sta op, gooi de emmer leeg in de wc en ga onder de douche staan. De helderheid keert terug. Ben ik afhankelijk van een vrouw? Of ben ik afhankelijk van dé vrouw? Ik ben vergeten boodschappen te doen en fiets op een lege maag naar de stad. Naar de kroeg. Naar haar.

Het is druk, bedrijfsleider viert zijn afscheid. Ik sta tussen Afwachtend en Uitdagend en bestel mijn vaste recept. Ik zie haar niet en ga met de dubbele consumptie op het terras zitten. Fijne nazomer. Twee ambulances rijden kort achter elkaar voorbij. Ik ben nog niet rustig, mijn fantasie slaat op hol. Altijd te laat. Ik weet het, rustig blijven, niet nadenken. Ze komt vanzelf wel opdagen. De veertig procent doet wat ik ervan verwacht. De spanning vloeit uit mijn lichaam weg. Grijnzend staar ik naar de brug waar ze elk moment overheen kan komen. Meer symbolisch is een verbinding niet geweest.

Ze komt. Ik weet niet precies wanneer. Maar ik weet het.

17 August 2005

Gadus

Lappendag. De laatste dag van de Hoornse kermis. Iedere derde maandag van augustus. Niet moeilijk te onthouden. Ik heb mijn middelbare schooljeugd doorgebracht in Hoorn. Na het eindexamen gevlucht naar Amsterdam, naar de universiteit. Naar een kamer. Eindelijk mijn eigen kamer, eindelijk veilig. Ik heb niets meer met de stad. Behalve dan Lappendag. Alles mag op Lappendag.

Om tien uur ’s morgens strompelen we Station Sloterdijk binnen en kopen bij de automaat een kaartje. Bij de loketten is het veel te druk. Wat doen al die mensen hier? Met het vervoersbewijs warm in mijn hand luister ik naar de omroeper. Al het treinverkeer is gestremd. Pardon lul? Al het treinverkeer is gestremd. Ga ik één keer per jaar met de trein, besluit er uitgerekend vandaag eentje te ontsporen. Ik krijg te horen dat we via CS moeten reizen. Met de bus welteverstaan. We lopen naar buiten en sluiten achteraan bij de mensenmassa die voor een bus staat te wachten. Wachten. Wachten. Een andere bus met Centraal Station op de voorkant komt aangereden. Ik wurm me uit de rij en loop naar de verse bus. Op het moment dat ik instap wijzigt de chauffeur de tekst op de voorkant in Sloten. Ik stap weer uit en loop terug naar de rij die ik heb verlaten en die ondertussen is opgelost. De bus is ook opgelost, hij rijdt voor onze neus weg. We lopen terug naar onze fietsen en besluiten dan zelf maar naar CS te rijden. Nog even en ik ontspoor. Klote openbaar vervoer. Leve de benenwagen en de fiets. Ik heb een hekel aan afhankelijkheid.

Bij de streekbussen op het CS is het verbazingwekkend rustig. Ik stap in de bus, laat de chauffeur het treinkaartje zien en vertel over de stremming. Of het treinkaartje ook in de bus geldig is. Hij kijkt me meewarig aan. Hij heeft zoiets gehoord, zegt ie. Stroomleidingen zijn neergestort, ambulances rijden af en aan, een traumahelicopter vliegt over het terrein en meneer heeft zoiets gehoord. Vooral lekker de Telegraaf blijven lezen. Ik vertel dat ik heb afgesproken met collega’s van hem. Hij kijkt naar het treinkaartje en negeert mijn opmerking. Mensen die aan het werk zijn, zijn niet geïnteresseerd in de verhalen van andere mensen, in de verplichtingen van andere mensen. Daarom zullen ze ook rustig weer gaan staken. Reizigers? Lekker belangrijk. Luister sukkel. Ik zal de catering voor de bruiloft van je dochter eens vijf minuten van te voren annuleren. Vervelend hè, wanneer je ergens op rekent en het even anders loopt. We mogen gaan zitten.

Eenmaal in Hoorn, anderhalf uur later dan gepland, ga ik op zoek naar Rem uit de fabriek. Sorry dat ik te laat ben, Dude. Overmacht. Hij is geen velden of wegen te bekennen. We lopen naar Het Plafond en sluiten aan bij Broer en aanhang. We gaan beginnen. Het is rustig in de stad. Waar is iedereen? Oké, het is geen superweer maar wel aangenaam. Ik spreek Broer één keer per jaar. Op Lappendag. Eén keer is genoeg. We hoeven niet te bellen met elkaar. Een telefoon gebruik je om afspraken te maken of af te sms-en. Verhalen vertel je bij een biertje. We bestellen bier en vertellen verhalen. Leuke anekdote. Onze familienaam dreigt uit te sterven. Broer en ik zijn de enigen die nog voor nageslacht met de familienaam kunnen zorgen. Alle neven met onze achternaam zijn of getrouwd met een gescheiden vrouw, zijn impotent of homofiel of hebben alleen maar dochters. Een zware last drukt op onze schouders. En wij, de twee overgeblevenen, willen geen kinderen. Broer bestelt een dubbel rondje. Even de last verdrinken, de schouders verlichten.

Broer heeft een leuke club mensen om zich heen verzameld, wat later op het Kerkplein vinden we de buschauffeurs ook. Elk jaar vaste prik. Mooie gasten. Geen lulverhalen maar plezier maken. Handen schudden, bier halen, proosten. We lopen verder het plein op en vinden een vrij rondje. Ik sta het liefst aan een rondje. Genoeg plaats voor de glazen, lekker hangen, niet naar een houding hoeven zoeken. Eén van de buschauffeurs is een jeugdvriend van me, met hem bespreek ik de vorderingen van mijn leven. Mex houdt ondertussen zijn collega’s bezig. Ik ga op zoek naar een ober, draai me om en kijk naar de deuropening van het café waar we voor staan. Ik kijk recht in de ogen van twintig jaar oud zeer. Ik zeg haar naam. Ze zegt mijn naam. Zonder een spoor van twijfel. Geen steek veranderd. Ik niet. Zij niet. Dezelfde uitstraling. Dezelfde vrolijkheid. Dezelfde bos met haar.

Dezelfde twinkeling in haar ogen. Dezelfde vlinders in mijn buik.

Ik heb de foto nog steeds, een foto van een kringfeestje thuis van puistenpubertjes. De bank en de stoelen gevuld met adolescente onzekerheid. Op tafel flesjes bier, glazen pisang ambon en bessen-jus, schalen met chips en nootjes. Wij samen op de grond. Ik met mijn rug tegen de bank, zij in mijn armen.

"Weet je dat ik stapelverliefd op je was?"
"Ik ook op jou!"
"Waarom zeggen we dat nu pas?"

All that could have been. Het is even stil. Ik breng mijn gezicht naar het hare en zoen zachtjes haar lippen. Er wordt nieuwe drank aangereikt en we hervatten het gesprek. We nemen iedereen van het kringfeestje door. Wat er van ze is geworden. Wie we nog zien, met wie we nog contact hebben. Ik zie helemaal niemand meer, ik ben in Amsterdam een nieuw leven begonnen. Gevlucht van thuis, omdat er geen thuis meer was. In mijn vlucht voorbijgaand aan het mooie, dat toen niet mooi genoeg was. Omdat ik het niet zag, niet wilde zien, niet kon zien. Geen sentimenten, alles of niks. Gevlucht bij gebrek aan liefde, die dus weldegelijk aanwezig was. Als een blind paard vertrokken, omdat niemand mijn oogkleppen verwijderde. Omdat ik niemand de oogkleppen liet verwijderen. Ze vertelt met wie ze uiteindelijk is getrouwd. Ze vertelt dat ze nu vier en acht jaar oud zijn.

Waarom hebben we dat nooit eerder gezegd. De angst voor de afwijzing die het altijd wint van de euforische bekentenis. De verwarring van gevoelens die je niet kunt duiden. Toen en nu. Zeg het maar gewoon wanneer je verliefd bent. Wat is het ergste dat kan gebeuren?

Een goed moment voor sterke drank. Ik neem afscheid van haar en ga op zoek naar Density die ik tequila heb beloofd. Mijn belofte komt als geroepen. Ik loop een rondje over het Kerkplein maar zie niemand die voldoet aan de beschrijving. Nog een poging. Ik loop nu in tegenovergestelde richting. Bingo! Ga in de trein eens achterstevoren zitten en je ziet ook hele andere dingen. Alweer zo’n kleintje. Of ben ik zelf gewoon lang? Ik val meteen aan op haar wangen, ik heb behoefte aan fysiek contact. Na het standaard gebrabbel loop ik het café in om mijn belofte in te lossen. De tequila is op. Heeft ze nu al de hele voorraad haar keelgat ingejaagd? Ik denk even na en neem als alternatief wodka mee. Manlief en broer voorzie ik van bier. We proosten, ik giet het destillaat in één keer naar binnen en sluit mijn ogen. Die had ik even nodig. Ze nipt van het goedje en geeft mij haar glas. Ze drinkt alleen maar tequila. Whatever. Ik neem haar glas aan en sla ook deze meteen achterover. Hij blijft even hangen maar glijdt dan door naar de plaats van bestemming. Mex is er ondertussen bij komen staan en geeft me haar lachende je-bent-weer-lekker-bezig blik. Inderdaad. Ik ben lekker bezig.

We sluiten het kroegengedeelte zoals gewoonlijk af op de Rooie Steen. Ook hier vinden we weer een vrij rondje. Heerlijk, die tradities. Rooie Steen is pullentijd. De kroegen sluiten om vier uur, tijdelijke drooglegging van de binnenstad van Hoorn. Bij een drooglegging moet je hamsteren. Maar hoe hamster je liefde?

Om onze hersencellen en maagwand te redden gaan we even na vieren naar de visboer. De meeste mensen vallen na een stevige drankpartij aan op de patat en frikadellen. Fout. Behalve die dellen dan, dat mag dan weer wel. Alles mag op Lappendag. De verzadigd vette rotzooi uit de snackbar maakt je alleen maar misselijker en zorgt voor een ongewenst effect. Je maaginhoud zal in omgekeerde richting je lichaam verlaten. Zo heeft God het biologisch niet bedoeld. Vis is het antwoord. Familiebakken kibbeling en haring. Lekker en gezond. De vis is een zwaar ondergewaardeerd beestje, ik voel me er wel bij thuis. Op Lappendag voel ik me ook thuis, als een vis in het water. De metafoor over de vis en de fiets laat ik achterwege. Want zo heeft God het biologisch tenslotte niet bedoeld.

11 August 2005

Teil

Ze is een beetje in de war, zegt ze. Moet je vooral met mij dronken gaan worden, dat schept pas duidelijkheid.

Een stralend gezicht kijkt me aan. Hoe haal ik het in mijn hoofd dat de straling voor mij is bedoeld? De oorzaak van de straling ligt van binnen, daar zit de bron. Het doel, de ontvanger, is onbepaald. At random verplaatst de radioactiviteit zich. Straling is een radio. Onbedoeld wordt er meer dan het object besmet. De meerwaarde van de aanslag, de onschuldige slachtoffers vallen bij bosjes. Ik val bij bosjes. Onbedoeld besmet.

De eerste redactievergadering. Op maandagochtend. Whatever. Ik schud de handen van de mederedacteuren en stel me als agendapunt één officieel voor. Het pak komt een kwartier te laat.
De voorzitter legt uit: "Dat krijg je met twee kinderen."
Daag, Pak.

Na het werk fiets ik naar Get en vraag of mijn bestelling al binnen is. Mager kijkt in zijn computer en antwoordt ontkennend. Nog een week. Oké. Om het gat te dichten vraag ik naar andere nieuwe releases. Alleen op DVD. Veel te duur, zegt Mager. De marketingmachines draaien weer op volle toeren. Goede verkoper. Smeert je geen rotzooi aan.
"Pak maar in."
Het is feest vandaag. Ik wijs er nog drie aan en reken meer af dan hij per dag verdient.

Ik rijd door naar het café, dump de handel, gooi een borrel naar binnen en ben voor even besluiteloos. Naar huis? Nop. Ik fiets door naar het filmhuis en bestel een koffie. Even pauze. Ik ben onrustig.
"Ga je naar de film?"
Nee, ik kom de krant lezen. Er wordt een kaartje voor me geregeld, ik loop de trap af en ga in de verkeerde zaal zitten. Het meisje in de film intrigeert, is mooi, dus ik blijf tot het eind. De film zelf blijkt een draak maar de bevestiging van het menselijk seksuele onvermogen houdt hem drijvend. Na de film vertel ik mijn blunder.
"Dan ga je er toch nog één kijken?"
O ja, het is feest vandaag. Een kwartier later bevind ik me weer in een zaal, nu in de juiste. De reclames beginnen te irriteren en ik zet mijn discman op. Een goede policier later zit ik weer aan de krantentafel. Het filmhuis is leuk.

Afspreken is helemaal niet leuk. Een afspraak is ontdaan van alle spontaniteit. Kom maar langs wanneer je zin hebt. Ik weet niet wat je vruchtbare dagen zijn, ik weet niet wanneer je hormonen hun maandelijks kotspartijtje hebben. Andersom ook. Ik kom langs wanneer ik zin heb. Om zes uur ’s avonds bepaal ik wat ik gaan doen. Eten of drinken? Niet een week daarvoor.

Ze vraagt of ik op haar wil wachten. De nieuwe tijdschriften worden geleverd en we storten ons op de kamelenzuiger in de Vrij Nederland. Bedrijfsleider doet de rolluiken naar beneden en zet nieuwe drank neer. Mijn café wordt verbouwd dus we blijven nazitten in het filmhuis. De alarmcode wordt een uur doorgeschoven en we blijven zitten totdat alle hokjes zijn gevuld. Ik kijk naar de tijd. De minimaal benodigde slaaptijd is al niet meer haalbaar.
"Wodka," zegt ze wanneer we uiteindelijk buiten staan.
Ik had mijn zinnen al gezet op haar logeerbed dus die wodka kan er wel bij.
"Eentje dan."
Eén fles dat is.

Het onoverzichtelijke middenspel. Veel stukken op een kleine ruimte. Talloze mogelijkheden. Teveel mogelijkheden. Een whisky. Overzicht door de exploderende werking ervan. Dan puinruimen, kijken wat er over is gebleven. Wie er over is gebleven. Stukken worden geslagen, stelletjes verdwijnen in de nacht. De ruimte is daar, duidelijkheid door beneveling. Door ontruiming.

"En toen begon je nog aan me te zitten ook."
Ik dacht dat ik aan het Chineesje, die aan de andere kant van me zat, had gezeten.
"Daarna, ja."
Ik moet echt minder drinken. Of in ieder geval iets eten voordat ik mijn slokdarm open gooi.

Chineesje was op blote voeten, blote voeten die ze op mijn benen neerlegde. Ik streelde haar voetzolen. Ze vertrok geen spier. Ik zette mijn nagels in haar voetzolen. Onberoerd keek ze me aan. Chinezen zijn gevoelloos. Daarom moet ik niet meer achter ze aanlopen. Ze hebben wat. Maar wat dan? Ik pakte één van haar voeten, bracht hem naar mijn gezicht en zette mijn lippen erop. Ze riep dat ik het niet moest doen. Omdat ze vies zijn. Is zoenen vies? Dat krijg je van dat roken. Ik legde haar voeten terug op mijn dijbenen en zoende vervolgens haar schouder. Een ritueel wanneer ik haar zie. Altijd even haar ontblote schouder proeven. Ze tolereert het. Ze weet dat ik ongevaarlijk ben. Dat heb ik haar verteld. Ze is slechts surrogaat. Maar dat heb ik haar niet verteld.

Ze heeft haar ouders verteld over haar geplande vaderloos ouderschap. Het is een hint. Nu word ik geacht mijn mening te geven. Een bekende of een onbekende donor. De bekende donor ben ik. Grote kans op blauwe ogen, bos blonde schapenkrulletjes. Het gaat een mooie worden. En een slimme. Eén nadeel. De rest van haar leven zit ze aan mij vast. Sterker. Zit ik aan haar vast. Ik ken mijn verantwoordelijkheden, hoeveel afspraken we van te voren ook maken. Dat weet ze ook. Ze neigt naar onafhankelijk moederschap. En met twee gepensioneerde ouders beschikbaar komt het allemaal wel goed. Ze vertelt het alsof de beslissing al is genomen.

Weet ik veel dat ze zo aanhankelijk is. Ik ben ook aanhankelijk. Iedereen is aanhankelijk maar de meesten zitten nog in hun ontkenningsfase, ze laten niets blijken. Ik schuif de fles, de glazen en de asbak opzij en kruip op handen en knieën naar haar toe. Ik ga achter haar zitten en sla mijn armen om haar heen. Haar armen hangen als stukken lood langs haar lichaam. Er gebeurt niets. Is Bartholini je klieren vergeten? Niks mis met aanhankelijkheid. Jammer alleen dat steeds de verkeerde mensen aan je gaan zitten.

De bodem van de fles Zoladkowa komt in zicht. Het geluid van ratelende trams heeft de garage vervangen. Ze doet een poging op te staan en zweeft naar haar bed. Zonder zich uit te kleden gaat ze onder het bovenste laken liggen.
"Wil je een teiltje pakken?"
Helderheid van geest, dat dan weer wel. Ik loop naar de douche, pak de bak en zet hem bij het eind van haar hoofd. Binnen een minuut ligt ze in coma. Wat nu? Nog maar een wodka bedenktijd. De fabriek is al open maar ik heb teveel alcohol in mijn bloed om te gaan werken. Slapen, minstens een paar uur. Maar waar dan? Het logeerbed? Wat als ze wel begint te kotsen? Ik moet bij haar blijven, of ze dat nu wil of niet.

Het loopt uit de hand. Ik heb ze niet meer in de hand, ze vinden allemaal iemand anders leuker. Heb ik op teveel paarden gewed? Niets komt aanwaaien en als het al komt aanwaaien is het niet interessant. De vuilnisbelt uitspitten om daar die ene bloem te vinden. Kruipend door het afval, waar de werkelijke schoonheid zichzelf eerder openbaart. Ik verlies het zelfs van een donor. Nee, ik heb niet gewed. Ik was mooi behang, alleen te snel verkleurd. Dat krijg je ook van roken.

Na twee uur schrik ik wakker van haar telefoon die als wekker dienst doet. Bellen, ik moet de fabriek bellen. Ik pak de fles water, gorgel een beetje en luister naar mijn eigen stem. Moet lukken.
"Ik kom wat later."
Het vrij nemen is er niet eenvoudiger op geworden met de verplichte telefoondiensten. Rechts van me draait ze zich op haar rug en begint te snurken. De teil is leeg gebleven.

Ik ga weer liggen en pak nog twee uur slaap. Moet genoeg zijn. Wodka levert vage dronkenschappen. Geen kater maar je voelt dat er iets niet klopt in je lichaam. Daarna sta ik op, loop naar haar douche en spoel de drank- en rooklucht van me af. Tril alert. Heb ik wel gegeten gisteren? Terug in haar kamer kleed ik me aan en geef haar een aai over haar bol. Ze stopt acuut met snurken. Ik pak mijn fiets en ga naar buiten. Waar is de visboer als je hem nodig hebt? Ik fiets naar De Cuyp en koop vier haringen. Het trillen stopt. In de fabriek stort ik me op de espresso’s. Aan het eind van de middag komt de sms terreur op gang. De afgelopen nacht en de komende nachten worden besproken. Ik lees de berichten. Hoe lang houd ik dit vol?

Niet alleen zij is in de war. Iedereen is in de war. Geen komkommertijd, geen hondsdagen. Zomerkolder noemen we dit. Nog een maand en het is weer herfst. Dan gaan we weer normaal leven, dan doen ze weer normaal. Ik ben slechts surrogaat. Dat wordt me net verteld.

Mag ik een teiltje?

27 July 2005

Pak

Het laatste fabriekslog is al weer even geleden. Logisch, wie werkt er in een fabriek en schrijft daar dan nog over ook? Wie gaat het überhaupt lezen? Lekker belangrijk, achterlijk geneuzel over werk. Het enige belang van werk is het bankafschrift. En de koffiemachine. En de lunch. En het meisje van twee bureaus verderop.

Mijn enige eerder gefabriceerd fabriekslog ging over communicatie. Eén sarcastische mail en ik was aangenomen. De zaken gaan voorspoedig. Ik communiceer, vergader met managers, knip, plak en schrijf op ons intranet en maak een nieuwsbrief voor onze divisie. Net een weblog maar dan zonder reageermogelijkheid. Je kunt wel mailen. Dat dan weer wel.

Onze divisie is ondervertegenwoordigd in de redactie van ons huisorgaan. De mededeling wordt samenzweerderig gebracht. Het communicatieteam bestaat uit samenzweerders. Ondervertegenwoordigd is een understatement. We zijn helemaal niet vertegenwoordigd, meldt de hoofdredactrice van het huisorgaan na onze kamervragen. En er is plaats genoeg in de redactie. Nederland is vol maar ons huisorgaan niet. De voorzitter vraagt om een vrijwilliger om onze divisie te vertegenwoordigen in de redactie. Mijn sollicitatiemail heb ik twee dagen daarvoor al naar de hoofdredactrice verzonden. Ik heb geleerd hoe bedrijfscommunicatie werkt.

Pak één laat ik voor wat het is, het regent en pak één fietst niet lekker in een regenpak. Spijkerbroek, zwart shirt, capuchon. Jezelf zijn werkt het beste. De afspraak is aan het eind van de middag. Dat is goed, ’s middags ben ik scherper dan ’s morgens. Ik schreef haar dat ik een zuiver informatief gesprek wilde. Zij vertaalt zuiver als wat zij wil en wat ik heb te bieden. Het informatieve is de locatie, ik word verwacht in de foyer. Nu eerst de dag zien door te komen.

De tien uur sigaret. Ik heb regelmaat nodig. Daarom ben ik hier gaan werken. In het rookhok kom ik Toon tegen. Toon is een goede toon. Hard werken, niet zeiken, roken en espresso’s drinken. Alsof ik mezelf zie. Toon zit alleen met die achterlijke achtergrond die hij heeft meegenomen. Kan hij zelf niets aan doen, dat snap ik ook wel, maar toch. Probeer zelf eens na te denken, knul. Zo moeilijk is dat niet. "Alle vrouwen in korte rokjes zijn hoeren." Nee, Toon. Een vrouw in een kort rokje is communicatie.

Eén uur. Kontjes kijken in het restaurant. De schapen gaan lunchen, ik houd Vriend gezelschap bij het naar binnen werken van een aankomend hartinfarct en doe een update over mijn leven. Zo vaak spreken we elkaar niet. Hoeft ook niet. Aanwezigheid is voldoende. Vriendschap vraagt geen bevestiging door oeverloze woordenstromen. Er zijn wanneer nodig en nooit overbodig. Ik vertel over het weekend in het café, mijn log, vage emails en puisten, hij vertelt over sterilon en zijn afgescheurde kleine teennagel. Verschil moet er zijn. Half uur sharp, mannen van de klok als we zijn, staan we op en lopen naar de spoelkeuken. Een lopende band waarachter gesubsidieerden hun uitkering spekken. Inderdaad, verschil moet er zijn.

Een pak aan het laatste tafeltje voordat we rechtsaf moeten richting de wasstraat trekt mijn aandacht. Oké, er zijn wel meer mensen die alleen eten, ik eet bijna altijd alleen, maar waarom zit dit alleen? Niet het pak doet het hem, ik haat pakken, maar het pak in combinatie met de bijbehorende bos haar, uitwaaierend tussen haar schouderbladen, alle herfstkleuren in zich verenigend. Het pak in combinatie met de onder tafel uitstekende punten, de met oranje stiksel afgewerkte bruine punten van haar cowboylaarzen. Ik schop Vriend tegen zijn voet en knik in haar richting. Hij krimpt ineen. "Auw." Aha, het was zijn linkerteen.

Na de lunch eerst roken. In het rookhok staat vijfentwintig jaar trouwe dienst. Ik begroet hem als zaagmans. Hij kijkt me niet begrijpend aan. "Om de week door midden te zagen." Kantoorhumor. Vijfentwintig jaar trouwe dienst heeft de mens niet slimmer gemaakt. Ik zei al dat ik me heb aangepast. Het rookhok is communicatie bij uitstek. En ik moet verhalen voor de nieuwsbrief hebben. Roken is werken.

Telefoondienst. De achterstandsbrieven zijn de deur uit dus dat betekent de hele dag incassoshit aan de andere kant van de lijn. De open internetverbinding vergoedt veel. Vreemd trouwens. Hotmail doet het hier nooit maar Gmail kan gewoon geopend worden. Ik bekijk de foto’s in de inbox en zeg ondertussen tegen de bellers dat ze niet moeten zeiken maar betalen. Op een nette manier dan. Communicatie hè. De telefoontraining werpt zijn vruchten af. Buiten giet het, ik bekijk mijn eigen verbrande kop en waan mezelf op een mooie zondagmiddag in het park. Ik zie een kontje in een legerbroek en kan de muziek van het getoonde podium bijna horen. Ik zie Gent en kan het bier bijna proeven. Waar komt in godsnaam dat hoge ziekteverzuim vandaan? Hier kun je niet ziek worden.

Om vier uur ga ik naar beneden en nestel mezelf in de foyer. Altijd op tijd. Hoofdredactrice is er niet. Aanpassen, communicatie. Een espresso later is ze er nog niet. Ik haal een tweede espresso en ga weer zitten. Waarom komen vrouwen altijd te laat? Dan hoor ik het geklak van hakken. Stevige hakken. Hm, dit zijn geen pumps, dit zijn laarzen. De lunch maakt een sprongetje in mijn buik en ik buig het hoofd om de hoest op te vangen. Wanneer ik mijn hoofd weer omhoog doe staat ze al voor me. Staan ze al voor me. De bruine punten met oranje stiksels.

"Hoi," zegt het pak. Ik steek mijn hand uit. Aangenomen.

Freud heeft gelijk. Wanneer een man een vrouw voor het eerst ziet is zijn eerste gedachte of hij ermee naar bed wil. Maar wat denken vrouwen eigenlijk?

18 July 2005

Relict

Some kind of morning after. We hebben te kort geslapen om van morning te kunnen spreken. Het is vandaag gisteren. Morgen is het vandaag. Vrijdagnacht nog doorhalen en ik heb een dubbel weekend. De plek naast me op het matras is leeg. Ik vind haar terug in de slaapkamer. Embryonaal naast haar vriendin. "Je nam teveel ruimte in beslag."

Buiten is het dertig graden. Een verjaardag op vier hoog. Ik heb een te licht shirt aan, zweetdruppels worden zichtbaar. Ik zweet niet vanwege de warmte, dat maakt het alleen maar erger.

De kroeg waar we hebben afgesproken is al schoongemaakt. Er is niemand binnen. Ik twijfel. Naar huis gaan of wachten. Ik loop naar buiten, sla de hoek om en loop het poolcafé binnen. Biertje bedenktijd. Het poolcafé waar het allemaal begon. Never return to the scene of the crime. Kutclichés. Plaatsen hebben hun eigen, unieke geur. Ik ga juist altijd wel terug naar de plaats waar het gebeurde. Herbeleving van de misdaad. Op zoek naar de geur van het delict. De geur van herkenning. Opsnuiven, proeven, ruiken, voelen. Steeds mezelf ermee confronteren. Confronteren met wat was, met wat is geweest. Op zoek naar de pijn van het gemis. Bevestigen wat is geweest.

Huisgenoot is er. Lang, mager lichaam, nu eens eentje niet van plastic. Androgyne verschijning, mooie kop met lang haar, lichtroze, volle lippen. Spijkerbroek tot halverwege haar heupen, vanaf haar knieën weggestopt in roodwitte laarzen. Blote schouders, grote dunne zilveren ringen in haar oren. Haar gezicht zuigt me naar haar toe. Ze zoent me bedachtzaam op mijn mondhoeken. Verleidelijker is er niet. Niet het afstandelijke van een aangeboden wang, niet het overdreven intieme van vol op de mond. Ik streel haar vrijkomende bilspleet. "Ik heb geen decolleté van voren dus dan maar van achteren."

Al bellend komt ze binnen. Outfit zomerklaar. Zonneklaar. Ik bestel nogmaals en spoel de rosé van Zusjes verjaardag weg. Spoel Zusje weg. Jaloerse eikel. Een familie waar je warm van wordt. Een familie die het wél goed heeft gedaan. Stuk voor stuk hartelijk en vrolijk. Behaaglijk. Een familie waar ik jaloers van word, waar ik bij wil horen, waar ik word omarmd. Zo veilig, zo lekker warm. Een familie waar ik van ga drinken. Dronken van jaloezie.

Vorig jaar ging ze na één drankje weg. Om te studeren. Ik vraag naar haar studie. Ze antwoordt achteloos. "Mee gestopt. Ik werk weer in een restaurant." Ik beloof langs te komen en fantaseer over haar laarzen. Hoe het zou zijn om de punten te likken. Hoe groot de schaamte van de onderwerping is. Nu. Op dit moment. En publiek.

De bestelling wordt neergezet. Zij rode wijn, ik bier. Ze legt haar telefoon neer en omhelst me. Ze vraagt hoe de verjaardag was. Ik vertel over de koelkast. Ze vraagt wie het meisje met de digitale camera is. Met een lui oog zie je geen diepte. Ik moet lachen. In de zomer wordt er weinig gesurft. Ik antwoord. Ik vertel over een gewone mailwisseling. Zij geeft het antwoord. Ik wist het. Ze wil dansen. Ik wil zitten. Ze wil poolen. Ik wil praten en drinken. Beteuterd kijkt ze me aan. Oké dan, we gaan poolen. Ik speel de tafel leeg en laat haar de eer voor de zwarte bal. The right side won.

Zwager heeft een motor. Ze wil een stukje rijden. Ze mag mee op de motor. Haar rood leren jasje sluit als een handschoen, de helm maakt haar motorklaar. Wat hebben vrouwen met motoren? Het betere trilwerk? Een machine temmen tussen je dijen? Ik hoef niet getemd te worden en druip af naar de koelkast. Met een nieuwe fles ga ik op het balkon zitten. Inertia creeps.

Ver na sluitingstijd verlaten we het poolcafé. We slenteren langs de grachten, in de ene hand een fiets, in de andere hand elkaar. Bij een houten steiger zetten we de fietsen neer en we gaan liggen. Ik til haar schouders op en leg mijn jas onder haar hoofd. Ze spreidt haar armen, als het verdwenen kruis om haar nek. Spreidt haar benen. Ik smoor het aanzwellend gehuil met mijn mond. Een deur gaat open, een scooter zet ons in het volle licht. Ze zucht. Ik kom overeind, steek een sigaret op en geef hem aan haar. Geur van herkenning. Hetzelfde delict. We kijken naar de gracht, naar de weerspiegeling van de straatlantaarns in het water. De scooter rijdt weg, we drukken tegelijkertijd onze sigaretten uit. Ze staat op. Ik ga op mijn knieën voor haar zitten, kijk tegen haar op, zoen haar kruis, buig mijn hoofd, lik haar voeten, kus haar tenen. Zonder publiek.

Ik zit naast Opa zonder Oma, Oma dementerend achter slot en grendel. Opa vertelt betere verhalen dan de collegiale make-up dozen.

Kleding in bed benauwt me, gaat jeuken. Ik slaap altijd naakt. Kan ik dat hier wel maken? Fokkit. Ik zoek een asbak en rook mijn slaapsigaret. Er hangen geen gordijnen. Ik lig met mijn voeten richting de ramen en kijk naar de lichter wordende lucht. Over vier uur word ik in de fabriek verwacht, noodzakelijke aanwezigheid. Het lot tarten, dit soort nachten. Legendarisch, nu al. Ik wacht tot mijn ogen dichtvallen. Er gebeurt niets. Waarom ben ik niet moe?

Hij is er ook. Weer. Ik heb me er op voorbereid, de dolk van haar vorige verjaardag verwijderd. Toch slaat de verwarring toe. Ik probeer haar verhalen te vertalen, nu met de gezichten erbij, ik probeer de houding van de familie, zowel naar hem als naar mij toe, te vertalen. Ik nam de exacte richting op de middelbare school. Ik ben niet goed in talen. Wat je van ver haalt is niet per definitie goed. Ik zoek het liever dicht bij huis. Ik moet meer rosé hebben. Van een afstand gadesla ik hem. Fris gedoucht, keurig overhemd. Hangbuik. Teenslippers. Killing.

De deur veroorzaakt tocht. Waar ben je als meest gestelde vraag via de mobiele telefoon. Ben je wakker de meest gestelde vraag bij voorzichtig geopende deuren. Open deur.

Zusje vraagt of ik eten mee naar huis wil nemen, er is teveel over. Aha. Ik moet dus weg. Ik kan stoppen met vertalen. Hangbuikzwijntjessex. Terwijl ze het vraagt controleer ik mijn berichten. Ik hoef geen eten mee. Ik ga namelijk niet naar huis.

De aanval op mijn hart is ingezet. Het hoesten duurt te lang. Heeft zich genesteld in mijn keel. Behaaglijk ligt hij te wachten, te wachten op de volgende teerstoot. Strijdvaardig maar met een laf gesloten vizier. Ik voed hem ook te goed. De weg is geplaveid, de toegangspoort tot afsluiting van de zuurstoftoevoer naar mijn hart. Ze zet de tweede aanval in. Haar schaamlippen gaan instinctmatig te werk. Doen waarvoor ze zijn geschapen. Openen, omvatten, afsluiten. Kijk mama, zonder handen. Puur natuur. De aanval van onderaf. Koppelen, hechten, vastzetten. Ik open mijn ogen en volg haar bewegingen, haar silhouet afgetekend door de opkomende zon. Haar tepels kijken me vernietigend aan. Waag het niet. Aanhechting. Ik trek mijn benen op en bied haar billen een tegengewicht. Besmetting. Een stootblok. Stoot maar. Iedere beweging een stroomstoot naar mijn hersenen. De derde aanval. De meest langzame. Het meest smerig. Het pijnlijkst. Het onuitroeibare geheugen.

Vriendin geeft me een beker koffie. Ik combineer het met een nicotineontbijt. Ik kruip onder de douche. Magie kun je niet wegspoelen is mij verteld. We zullen zien. Ik vraag aan Vriendin of ze deodorant heeft. Vandaag ruik ik naar vrouw. Ik ben op tijd voor de verplichte bijeenkomst in de fabriek. Eerder verbaasde dan verraste blikken. "Ik heb doorgehaald." Ik verstuur een gesloten nazorg.

Het hier en het nu. Het hier en het niet. De illusie van het wel achterna lopend. Ik weiger de telefoon op te nemen en haar bezorgdheid groeit. Ik ben niet minder bezorgd om jou. Nee, geen projectie. Ik ben ongevaarlijk, schreef ik eerder. Het log als manipulator. Vruchten zijn reeds afgeworpen. Appels en bomen. Niet te ver, dicht bij huis vallen. Honger kun je wegroken maar het knagende gevoel blijft. Liefde stilt honger maar zet er een ander, ziekmakend, gevoel voor in de plaats. Een gekrompen maag, een groot hart. Eenmaal binnen laat ze je niet meer los. Een grote mond, een klein hart. Zij zal mij niet meer loslaten. Misschien is zij wel het gevaar. Voor hem. Voor hen. Voor zichzelf. Ze heeft ruimte genoeg.

Ze heeft zich ziek gemeld.

29 June 2005

Parkmis

Ze is klein. Zijn alle loggende meisjes klein? We kijken elkaar lang genoeg aan om te weten dat wij het zijn, dat zij het is, dat ik het ben. Tandenbloot lach. Stralende ogen. Zoenen. Lekker ding. Koesteren. "Bier?"

Mijn kater van gisternacht, of beter, van vanochtend, wordt wakker. Ik begin te zweten. De bus staat vast op de Loevensteinlaan. Gezichten worden vochtig, meisjes beginnen te zuchten. Roodbroek voor me leunt tegen mij aan. Verontschuldigend -ik kan er ook niets aan doen dat de bus zo vol is- kijkt ze me aan. Het is goed, meid. Alleen op weg naar het Zuiderpark. Het is niet raar om alleen activiteiten te ondernemen. Het is eigenlijk best prettig. Geen overlegcultuur. Geen gedoe. Het belangrijkste: niet hoeven wachten. Op niemand. Ja, op de trein. Dat dan weer wel.

Heen en weer geschud tussen degelijkheid en losbandigheid. Wat is echt en wat is nep. Wat is vol zijn van en wat is leeg. En wie bepaalt dat. Hoe kan ik dat bepalen. Je weet niet wat de ander doet. Je rekent, telt, trekt lijnen. Legt verbanden. Haar hand beweegt en verschuift een stuk. Gevoel bedriegt, de ratio te beperkt.

De laatste keer was in november. Bij haar thuis. Daarna bij Ellen en een kop koffie in de fabriek. Nu spreken we af in het eetcafé waar we vorig jaar elke maand zaten. Buiten is veiliger afspreken dan binnen. Ze is dikker geworden, meer kont. Minder beweging? Of juist meer op haar rug? Meer volwassen ook. Het we-zien-wel heeft plaats gemaakt voor wat-als. Wat als hij dat zegt, wat als hij me voor de keuze stelt. Dan bel je mij maar. Maar dat zeg ik niet. Dat denk ik. Nooit alles zeggen wat je denkt.

Ze heeft zich opgemaakt. Decolleté, afgewerkt met een zwart topje. Spijkerbroek, glitterriem. Ik houd haar langer vast dan nodig. Zoek haar lippen in plaats van haar wangen. Haar billen in plaats van haar taille. Ze vertelt over de worp van India. De problemen. Het zal eens een keer niet normaal gaan bij haar. Daarom was ze ook zo leuk. Nooit kon er iets normaal gaan. Geen verassingen, wel altijd onverwachts. Verassingen zijn irritant. Onverwachte gebeurtenissen zijn leuk.

"Je moet je voicemail eens inspreken."
Ik geef haar mijn mobiel. "Doe jij het maar."
"Je hebt drie berichten! Slet!"
"Lees eens voor."
"Kom je een biertje halen?"
"Next."
"Zit je in de stad?"
"Next."
Ze drukt wat knopjes in, wacht even en zegt vervolgens: "Dit is de voicemail van …"
"Waar blijft het derde bericht?"
"Lees zelf maar."

Het terrein is nog vrij leeg. Links de twee grote podia, daar is de drukte. Rechts Locals Only, beginnende bandjes, daar is het rustig. Ik ga naar rechts en loop een heerlijke bak herrie tegemoet. Grijns. Het was goed hierheen te gaan. Links van het podium ga ik in het gras zitten. Even acclimatiseren. Ontbijten en flesjes AA drinken. Mijn kater begint af te nemen, een gevoel van geluk neemt me in bezit. Het leven is goed. De zon brandt op mijn bleke gelaat. Kom maar jongen, ik kan je hebben vandaag. Ik ben nog niet helemaal wakker. De drank is ook nog niet uitgewerkt. Nog niet uitgewerkt van het vrijgezellenfeest van gisteravond. Een vrijgezellenfeest van meiden waar ik als enige jongen wordt toegelaten. Ik ken de bruid, de bruidegom niet. Dan ga ik ook niet vrijgezellen met de bruidegom maar dus wel met de bruid. Logica.

Een bruiloft in Verwegistan, een vrijgezellendag in Amsterdam. Kiezen. Ik moet. Verwegistan wordt een heel weekend. Vrijdag beginnen, zondag thuis. Er wordt een huisje gehuurd. Kunnen we met z’n allen blijven slapen. Naar huis rijden is zinloos. Vertaald: nuchter blijven op een bruiloft is zinloos, een ondenkbare optie. Social talk is niet aan mij besteed. Voormalige studievrienden met kinderen. Na de laatste feesten die ik met ze meemaakte vond ik dat ze geen moer meer te vertellen hadden. Ze leven in compleet andere werelden. Wat later bedacht ik me dat het omgekeerd is. Ik heb geen moer meer te vertellen. Ik leef in een compleet andere wereld.

Ik geef mijn vrijdagavond niet op. Ik wil werken want ik weet dat zij komt. Daar doe ik het voor. Nergens anders. De enthousiaste blik die me wordt toegeworpen wanneer ze binnenkomt en ziet dat ik aan het werk ben. Zij geeft me bestaansrecht. Haar blik geeft me bestaansrecht. Haar blik is het bewijs dat ik besta. Op een bruiloft rondlopen is geen bestaansrecht. Het is behang, vastgelijmd in een gestreken overhemd. Apen in een pak. Welkom op de apenkermis. Het publiek als een blik mooie verf ter decoratie. "Je bent een lul," krijg ik maandagochtend te horen. Wacht maar tot ik vertel wat ik gister heb gedaan. Je woordenschat zal te klein zijn. Twee jaar geleden was ik voor het laatst op een bruiloft. Ik moest wel, ik was getuige. Erebaan. Daar zeg je geen nee tegen. Zoveel manieren heb ik dan weer wel. Trouwen doe je niet in een pak maar in een park. In het Vondelpark.

De vrijgezellige activiteiten laat ik voor wat ze zijn, ik meld me rond etenstijd. Nieuwe trend: het huiskamerrestaurant. Een stel dat van koken houdt opent de huiselijke deuren voor het publiek. Gammele bijzettafels zorgen voor genoeg zitplaatsen voor twintig mensen. Drinken mag, nee, moet je zelf pakken. Ik ben niet eens de eerste. Twee zwangere vrouwen zijn me voor maar zij drinken geen alcohol. Ik val aan op de rosé. Het is warm. Bij het eten zit ik naast een Minoes. Ooit, op een modepresentatie, het gemeenschappelijke dat de vriendinnenclub bindt, heb ik de hele avond met haar doorgebracht. Ik meed degene, nu zichzelf bruid noemend, die mij als introducé had meegenomen en liep mijn lul achterna naar Minoes. Handen thuisgehouden, ze was kwetsbaar. Ik ook. Nu, vijf jaar later haar eerste woorden. "Ik woon samen. Hij is gewoon bij mij ingetrokken." Ik wacht op de rest van het verhaal maar er komt geen rest. Ik stel voor buiten te gaan roken, in een huiskamerrestaurant wordt niet gerookt. Kok met pretenties. "Blij dat ik daar vorig jaar mee ben gestopt." Zeker toen hij bij je in trok. Kutkat.

Jezelf teleurstellen om de ander maar niet teleur te stellen. Wat schiet je er uiteindelijk mee op? Frustratie, irritatie. Dronkenschap. Ik stop ermee. Met iedereen het naar de zin te maken. Je kunt niet iedereen te vriend houden. Eerst maar eens vrienden met mezelf worden. Ik ben voor mij de belangrijkste persoon. De rest volgt. Op grote afstand.

Na een uur begin ik aan de tocht naar de andere kant van het terrein. Daar speelt Killing Joke. Vergane glorie maar so what. Eerst zien, dan oordelen. Dat zouden meer mensen moeten doen. Hier ben ik. Kijk dan! Dit is het. Dit is hem nou. Nu mag je oordelen.

De set is monotoon, retestrak en snoeihard. Vergane glorie? Geen weg. Hier kunnen de beginnende industrial bandjes nog wat van leren. De bassist en drummer stuwen elkaar naar grote hoogten, sneller, sneller, sneller. Wiens armen begeven het het eerst? Wie moet het tempo loslaten, laten gaan? Jaz Coleman, de armen bezwerend halfhoog in de lucht, trilt mee, de ogen stoïcijns over het publiek naar een onbenoembaar plekje op het achterterrein gericht. Een toegevoegde toetsenist zorgt voor bijpassende piep- en knarsgeluidjes. De gitarist speelt geen gitaar. Hij kleurt het landschap van de ritmische basis. Ik vergeet de zon. Dit is onweer, een stortbui van hagelstenen. Hoogmis in het park. Ik zie maar één kleur. Zwart.

Na vijftig minuten is het voorbij. Het is goed zo. Het publiek verspreidt zich, ik ga in het gras zitten om bij te komen. Even later loop ik naar het achterterrein om te begrijpen waar de zanger naar keek. Niets te zien. Wel lekker rustig hier. Geen wachtrij bij de toiletten. Ik maak mijn darmen alcoholklaar en loop vervolgens met een tray bier terug naar het Locals Only podium. We gaan beginnen.

"Het was leuk. Maar ik vind háár leuker. Jij bent het leukst."
"En jij bent dronken."
Geen speld tussen te krijgen.

"Ben je verliefd op haar?"
"Nee," lieg ik te laat.
Ik moet nadenken. Wat is de definitie van verliefdheid?
Te lang nagedacht. Eén telefoontje, één smsje en ik ben al halverwege. Dat is verliefdheid.

De verplichte dagen. Waar ga ik heen? Van twee kanten wordt er aan me getrokken. Ik moet kiezen maar elke keuze is fout. Wat ik ook besluit, er hangt er altijd eentje hysterisch aan de telefoon. Is het mijn schuld dat jullie uit elkaar zijn? Laat me met rust, stelletje idioten. Eerst je kind verstoten en het vervolgens gaan claimen. Af en toe vraag ik me af waar ik mijn logica vandaan haal. Gordijnen dicht, telefoonstekker eruit. Kiezen door te liegen. Iedereen tevreden.

Werken met de feestdagen. Feestdagen? Waar is het feest dan? "Kom je?" Nee, ik moet werken. Heerlijk excuus. Ook al moet je niet werken, het werkt altijd. De oerhollandse kringfeestjes. "Kom je?" Nee, ik moet werken. Misschien daarna. Dat was wel goed. Gewoon, om vier uur ’s nachts op een feestje verschijnen. De restanten bier wegtikken. Half aangeschoten burgertrutterij aanschouwen. Later, toen het geld eenmaal stroomde werden ze wijzer. De feesten werden in de kroeg gegeven. Beter. Veel rumour, geen stiltes. En altijd een vluchtweg. Komen wanneer je wilt, gaan wanneer je wilt. Vrijheid in de verplichting. En dronken worden met kroeggangers die niets met het feest te maken hebben. Op feesten kom je altijd wel iemand tegen die er niets te zoeken heeft. Dat zijn vaak de pareltjes. Die het feest waard maken. Want zij maken het waar.

Moderne jeugd als ik ben haal ik mijn mobiel tevoorschijn. Aanpassen aan mensen is niet nodig, technologische vooruitgang mijden is dom. Ik verstuur wat smsjes naar de achterblijvers die aan het werk zijn of in het Vondelpark liggen. Getuigen zoeken we allemaal. Wanneer ik van die bevestigingsdrang ben verlost, dan pas ben ik echt vrij. Het doel. Vrij van mensen, vrij van meningen, vrij van verplichtingen, vrij van verwachtingen. Doen waar je zin in hebt. Onafhankelijk. En er nog van kunnen genieten ook.

We smsen wel, mailde ik vannacht. Geloof ik. Ik weet het niet meer. Mailbevestiging na een onbevestigde avond. Ik moet stoppen met ’s nachts, dronken, mails te versturen. Bevestiging te zoeken. De hoofdpijn de volgende ochtend zal de avond, de nacht, bevestigen. De gedachte aan de afgelopen nacht haalt de calvadossmaak terug in mijn mond. Wat een rotzooi. Dat had ik beter vannacht kunnen bedenken. Heb ik nog aan de whisky gezeten? Hier serveren ze dommelsch. Dat moet dan maar. Ik spoel mijn mond schoon. Niet boeiend ook. Ik vind haar wel. Mijn Miss in het park. Ik vind altijd iedereen. Het gaat niet om het zoeken, het gaat om het kijken.

Ze straalt. Ze heeft een digitale camera bij zich. "Ik zal je gezicht niet loggen hoor als je dat niet wilt." Doe maar. Jij mag het. De zon straalt met haar mee. Het bier blijft komen. Bandjes komen en gaan. Mensen komen en gaan. Ik begin te verbranden. Festivalkoorts.

Wat later zitten we samen op de grond. De zon heeft geen kracht meer. De grond is vochtig geworden.
"Ik heb het koud."
Ik pak mijn shirt. Ze schudt haar hoofd.
"Ik heb het koud."
Ik pak mijn fleece. Ze schudt haar hoofd. Ik zeg dat ze iets moet eten en haal broodjes uit mijn rugzak.
"Ik heb het kóúd!"
Ze pakt mijn arm. Ik ga achter haar zitten, maak een holte met mijn bovenlichaam en trek haar tegen me aan. De warmte straalt van mijn lichaam af, slaat op haar lichaam over. Ik sluit mijn armen, omsluit haar. Ik verwarm haar. Ze zoent mijn arm, legt haar hoofd erop en sluit haar ogen.

Droom weg. Elvis Costello jankt "I want you" vanuit zijn tenen. De lucht is oranje gekleurd, schaduwen vullen het terrein. Ik ga staan en zwijmel weg. Hoezo toepasselijk. Ik kijk naar haar en glimlach. Prachtig meisje. Een tik op mijn schouder verstoort het moment en maakt me wakker. Weg droom.

Alweer een beschermengel. Dit wordt een gewoonte. Zorgzaamheid, niet meer dan verkapte jaloezie. Wat denken ze eigenlijk? Er wordt me duidelijk gemaakt dat ik mezelf geen illusies over de nacht moet maken. Afspreken in de toekomst prima, maar vannacht brengt hij haar thuis. Ik houd mijn handen in mijn zakken. Achteloze, verveelde houding. Zo pak je haantjes aan. Ik ben geen haantje. Zij is geen kippetje. Ze is gewoon dronken. Ik maak geen misbruik van haar. Zo vind ik haar leuk. Laten we het dan ook leuk houden.

Ze heeft het niet meer koud. Ze maakt het waar.

09 June 2005

Part 2

De opening. Prelude 3. Van tape. Kippenvel op de discman. Now it’s over.

Terug van de wc na het voorprogramma. Ik ontwijk borstloos veertien jaar. Of dertien, dat kan ook. Moeilijk te schatten, de huidige jeugd. Avril Lavigne imitaties. Zwaar opgemaakte ogen. Zwart, veel zwarte make-up. Mobieltjes, natuurlijk. Jongetjes van twaalf, mannen van veertig. En alles daartussenin. Lelijk, de enige overeenkomst. Eerder maakte ik dit mee bij een optreden van The Offspring, medio jaren negentig. Tot aan mijn knieën in de kinderen. Wat doe ik hier?

Blote schouders, lichtbruine huid, zwarte beha-bandjes. Alweer. Een tatoeage op haar rechterschouderblad, de linker kaal. Ik zoen haar schouder. Knikje van de barkeeper naar het bijbehorende hoofd. Hij is ongevaarlijk. Ze praat verder alsof ik niet besta. Kinderen en dronkaards vertellen de waarheid. Een dag later hoor ik mijn waarheid.

Een kuthaar is sterker dan tien paarden.

Rechtsaf meteen het trappetje op. Een schaterlach vanachter de bar. Ik hier? Een groot bier.
"Die is van mij."
De spaghettibandjes vervangen door mouwen. Het topje door een oversized zwart shirt. Zou ze aangekomen zijn?
"Twee studies al. Ik heb geen zin in een normale baan. En jij nog steeds …?"
Ja.

Manipulatief gedrag om de pooiers tevreden stellen. Zakken vullen door mensen geld af te troggelen. Telefoontechnieken zijn niets meer dan flirttechnieken. Wanneer er vragen komen over de kostenstructuur van het niet te missen product verwijs ik ze naar de kleine lettertjes in de financiële bijsluiter. Ondoorgrondelijke taal. Einde discussie. De omschakeling naar het jezelf zijn na een dag gedane arbeid. De schaamte wegdrinken. Geen geflirt. Niet meer.

Communiceert moeilijk. Dat deden we op de zondagavonden beter. Het einde van mijn horecawerkweek. Maandag en dinsdag weekend, woensdag tot en met zondag werken. Waarom ben ik ook alweer naar de fabriek gegaan? Zondagnacht, één uur klaar, Snuif bellen, half twee bij de spaghettibandjes aan de bar. Een hok met een rechthoekige bar in het midden.
"Biertje en een jägermeister."
Weekend vieren. Zeven dagen later weer. En weer. Regelmaat is goed voor de mens. Vier uur sluitingstijd.

Totaalvoetbal? Ik ken de spelregels niet. Go is eenvoudiger.

Ergens bij willen horen. De zelfverkozen hokjesgeest. Een hokje is veilig. Een eigen subcultuur is veilig. Je gaat in een hokje zitten. In het begin is het een leuk hokje. Aangenaam. Nieuw, dat is altijd interessant. Totdat de interesse verflauwt en verdwijnt. De mensen je vervelen. Daar zit je dan in je hokje. Je gaat het hokje uit, opzoek naar een ander hokje. Daar zit je ook een tijdje, wetend dat de geschiedenis zich herhaalt.

De eerste keer zo lang mogelijk uitstellen.

Wanneer je na je eerste biertje naar de wc gaat blijf je de hele avond lopen. Drukte in de hal en op de trappen. Ja knulletjes, dit is hard. Schoolfeest. Ik steek mijn hoofd onder de koude straal water. Piepende oren. Nu al. Het intro van Vermilion dringt door. Kut.

"Waarom schrijf je wel over haar en niet over mij?"
Jij kwam klaar.

Het is een brij van geluid. Valt deze chaos wel te mixen? Dan was Whitehouse lekkerder. Acht muzikanten. Neubauten en Cave doen het zuiver. Transparante geluidsmuren. Hier is alle nuance zoek. Doet me denken aan Fishbone. Teveel mensen, teveel ideeën. Het is een pose. Goed uitgevoerd. De jeugd krijgt wat ze wil. Maskers. Vuisten in de lucht. Springen op de maat. Een pit tot halverwege de zaal. Een zaal die uit zijn dak gaat is niet per definitie een goed concert. Staat Slipknot al onder een playstation? Gorillaz verkochten er dertig miljoen albums door.

Vriendje doet moeilijk. Met meisjes mag je uit, dat is geen probleem. Je mag ermee naar bed, ook geen probleem. Maar een man is gevaarlijk. Penetratiegevaar. Gevaarlijker. Het belachelijke van jullie levenswijze wordt blootgelegd. Voor het eerst dat ik als bedreigend word ervaren. Ik ben een bedreigde diersoort.

De oude nummers klinken beduidend beter. Strakker ook. Rick Rubin heeft het weer geflikt. Vol 3 is een producersplaat. Vind ik St. Anger daarom ook zo goed? Aan elkaar geknipt en geplakt in de studio. Duality wordt afgeraffeld. De piano hebben ze er maar helemaal uitgehaald.
"Een groot bier. Hebben jullie jägermeister hier?"

Halverwege de toegift vind ik het genoeg. Een laatste bezoek aan het witte porselein. Sluitingstijd bestaat niet.

Er is maar één tijd. Tijd om te gaan.