29 December 2004

Rituelen

Het leed van anderen dooft mijn eigen leed. Als het goed gaat met anderen gaat het slecht met mij. Ik kwel mezelf door met vrolijke meiden af te spreken. Het monomasochisme. Pas wanneer anderen hun leed kenbaar maken voel ik me goed. Het enige voordeel van vrolijke mensen om me heen is dat ik vaker naar de bar loop om te bestellen en zodoende minder verhalen hoor. Minder gelukzalige gezichten zie.

Kerstavond: het traditionele drankgelag met Mex. Ik kijk uit naar haar verhalen over haar mislukkingen. Beter: mislukkelingen. De wanhopige mannetjes die het niet halen bij mij. En derhalve zonder pardon worden afgewezen. Maar deze kerstavond is anders. ’s Morgens mailt ze me af: de nieuwe geliefde heeft gewonnen. Ik heb de symboliek van de diefstal van de kadett onderkend. De diefstal van de kadett is de diefstal van Mex. Geen dronkenschappen meer waarbij we lekker terug in de tijd gaan. Kerstavond was een mooi ritueel. Ik hou van rituelen. Rituelen bieden houvast. Ik praat niet graag over de toekomst, laat mij maar in het verleden leven.

Op kerstavond besloten we ooit uit elkaar te gaan. Na de tranen pakten we onze fietsen en we begonnen een kroegentocht op de wallen. Legendarisch, romantisch. En nu, weer op kerstavond, kiest Mex. Exit melancholisch drinkgelag. Exit Mex. Vaarwel.

Tegen zessen belt Aja me op. Vader van een dochter van zes maar zelf ook nog een kind. Of ik moet werken vanavond. Of ik anders mee ga borrelen. Borrelen met collega’s doe je wanneer je niets beters te doen hebt. Ik heb niets beters te doen. Ik vraag welke tietjes er mee gaan. Leintje gaat me. Vorig jaar nog een varkentje. Nu twintig kilo lichter en een lekker ding. Nonchalant, flirtend. Door de verloren kilo’s uitermate zelfverzekerd. Zelf bel ik Rem. Kwart over zes? Kwart over zes is goed. Ik log uit en leeg mijn darmen. In een cafe schijt je niet.

Ik ben er om half zeven. Ik ben de eerste. Ik leg een bodem van jägermeister en ga met een pul bier cool staan doen aan de hoge stamtafel. Rem is de tweede. Hij ziet mijn glas. Pullenavondje Sem? Yep. Tegen zeven uur voegt de rest zich bij ons. Er moesten nog wat andere voorraden worden aangevuld. Ze praten, ik haal drank. Het bier werkt traag en ik haal een blad met tequila’s. Mijn goed opgevoede collega’s willen niet onderdoen en één voor één volgen de bladen met tequila elkaar op. Wanneer je ergens geen zin in hebt is het altijd gezellig. Leintje belt Cilla. Al een week in de ziektewet maar hier wil ze de deur wel voor uit komen. Ze heeft haar week ziek zijn goed besteed. Conform de wintermode showt ze haar nieuwe rokje en haar nieuwe laarzen. Ziek zijn en de vrieskou mogen nooit het zelfvertrouwen van de vrouw aantasten. Als ze zich maar vrouwelijk voelen dan voelen ze zich goed.

Wanneer het salaris is gestort worden er eerst nieuwe laarzen gekocht. Pas daarna wordt de huur betaald. Die van de vorige maand dan. Fijn dat er in onze grijze verzekeringsfabriek nog zulke typjes rondlopen. Ik leg mijn hand op haar billen en trek haar naar me toe. Ze haalt de sigaret uit mijn mond.

Nadat we allemaal een dagloon lichter zijn vindt het personeel het mooi geweest en we mogen vertrekken. Leintje nodigt ons bij haar thuis uit. Een taxi brengt ons naar Sloterdijk. Iedereen is blut. Ik speel giromaat en wens de chauffeur fijne feestdagen toe.

Huisgenoten hangen verveeld blowend op de bank. Alle drank is op. Aja pleegt een telefoontje en een kwartier later wordt er een doos drank bezorgt. Hoe flikt hij dat? De lade van de tafel gaat open en er wordt een spiegel tevoorschijn gehaald. De witte sloper wordt verdeeld. Leintje kijkt me wantrouwend aan. Ik knik haar geruststellend toe. Het snuiven boeit me niet. Wel het liegen over geldgebrek door een vermeende laarzenfetisj. Ik sla over en stort me op de drank. Rem neemt een hijs van een joint en gaat knock-out. Waar ben ik nu weer beland? Terwijl de rest druk bezig is met het schoonmaken van hun neus leg ik Rem in mijn nek en draag hem naar buiten. Niks gewend die gasten. Dat was bij de commando’s wel anders. Ik leg hem in een tuinstoel. Geen seconde te laat. Zijn kots sproeit rakelings langs me. Ik blijf bij hem. Slapende, kotsende mensen mag je nooit alleen laten.

Terug in de huiskamer bruist het gezelschap van de energie. Leintje duikt bij me op schoot. Waar eerst haar vetribbels tevoorschijn kwamen zit nu een mooi naveltje. Ik streel haar buik. Ze is onrustig en springt op. In plaats van de chemische energie hormoontechnisch om te zetten stort ze zich met volle overgave op een playstation. Geen grotemensenspelletjes vanavond. Gefascineerd volgen alle ogen de gebeurtenissen op het scherm. Ik keer terug naar de doos met drank. Tegen vieren is het spul uitgewerkt. Stuk voor stuk vallen ze in slaap. Ik draag Rem naar binnen en leg hem in een willekeurig bed. Hij wel. Ik schat mijn kansen bij Leintje in. Vijf minuten later sta ik buiten. In mijn jaszakken de overgebleven flesjes bier. In de middle of nowhere op Sloterdijk.

Waarheen? Ik begin te lopen. Ik steek de Haarlemmerweg over en sla rechts de Admiraal de Ruyterweg in. Dit moet niet al te lang meer duren. Halverwege ga ik zitten en maak mijn jaszakken wat lichter. Na een half uur sta ik voor het huis van Mex. Ik bel haar op. Ze doet of ze niet thuis is. Ik sla linksaf de Jan van Galenstraat in. Op een hoek zit een 24-uurs pornotheek. Ik ga naar binnen en warm me aan de heater boven de deur. Een flesje bier valt uit mijn jas. Ik maak een proostend gebaar naar de rasta achter de balie en ga terug de kou in. Twee keer rechtsaf en ik sta voor het huis van India. Ik ben goed bezig. Ik ga op het trappetje naar haar voordeur zitten en ontdoe me van de laatste ballast in mijn jaszakken. Ik surf door de telefoonlijst op mijn mobiel. Dan zie ik het nummer van de schoonzus van mijn muze. Ex-schoonzus ondertussen.

We kennen elkaar ruim tien jaar. Dat schept een band. We hebben allebei de muzenfamilie achter ons gelaten. Dat schept ook een band. Af en toe zorg ik voor haar katten. Ik ben gered. Ik bel haar wakker. Ze neemt op. Ik vraag of ik mag blijven slapen. Natuurlijk mag dat. Na nog een half uur lopen sta ik bij haar voor de deur. Ik heb nu ruim een uur lopen zwalken door Amsterdam-West. Ik heb tien uur non-stop mijn lever geteisterd. Ik heb niet gegeten. Wanneer ze open doet deinst ze achteruit. De walm die ik verspreid is waarschijnlijk lichtelijk onaangenaam. Ze probeert een gesprek maar ik kan me niet meer concentreren. Ze geeft me een slaapzak en ik nestel mezelf op de bank. Eén van de katten kruipt bovenop me. Voordat ik de allergische harenverspreider heb kunnen verwijderen lig ik in coma. In elk geval niet helemaal alleen.

Ik word wakker van mijn mobiel. Ik pak het apparaat en kijk op het scherm. Zusje. Dit begint een gewoonte te worden. Ga gewoon eens dood. Allemaal. Eén van de katten komt aangelopen. Ik mik en raak het beest vol in de flank. Ik heb er een nieuw ritueel bij.

15 December 2004

Exhale

Zaterdagmiddag. Ik word wakker met een kater. Ik schuif de slaapkamergordijnen opzij en doe het raam open. Frisse lucht. Het is koud. Ik laat mijn ogen wennen aan het daglicht en kijk van links naar rechts de galerij af. Dan van rechts naar links de lager gelegen parkeerplaats. Mijn zwarte kadett staat altijd naast de rode golf. Nu staat naast de rode golf een blauwe peugeot. Huh? Nu staat naast de rode golf een blauwe peugeot. Het dringt niet tot me door. Ik ben nog beneveld. Nu staat naast de rode golf een blauwe peugeot. Gewoonlijk staat er iets zwarts. Nu staat er iets blauws. Mijn ogen schieten over de gehele parkeerplaats. Nergens mijn zwarte roestbakje te zien. Shit. De kadett is gejat.

Ik het huis, zij de auto. Het kind wordt altijd toegewezen aan de vrouw. Ik wilde de auto niet eens. Neem maar mee hoor. Ik ga wel weer fietsen. Na drie jaar kwam de kadett terug op het oude nest. Ze belde me op. Of ik de kadett wilde hebben, anders ging hij naar de sloop. Overbodig geworden door de komst van een leasebak. De leasebak, symbool van de door mij verguisde carrièrepikken. De kadett werd afgedankt. Ik ben goed genoeg voor afdankertjes. Naar de sloop? Dat nooit. Natuurlijk wil ik de kadett hebben. Ik betaalde wat achterstallige alimentatie en de kadett was weer thuis.

Het was raar om hem weer voor het huis te zien staan. Ik moest er aan wennen. Vroeger wanneer de kadett er stond wist ik dat zij al thuis was. Altijd even een blik opzij voordat ik mijn fiets in de box zette. De aanwezigheid van de kadett impliceerde een geurende keuken. We leefden efficiënt. Degene die het eerst thuis is, die kookt. Tijdwinst voor de avond. Wat speelt er vanavond? Wanneer de kadett er niet stond fietste ik door en kwam wat later met gevulde boodschappentassen thuis. Je mist iets pas wanneer het er niet meer is. Een lege parkeerplaats was een bron van onrust. Een gevulde parkeerplaats betekende rust. De aanwezigheid van de kadett impliceerde háár aanwezigheid. Elke dag even die blik opzij. In de eerste maanden na haar vertrek bleef ik opzij kijken. Ze is nog niet thuis. Doorfietsen naar het winkelcentrum. Met volle tassen weer terug. Dan opende ik de voordeur en realiseerde me dat ze nooit meer thuis zou komen.

De kadett is gejat. Ik begin te lachen. Ik kan niet eens kwaad worden. Ik ben dit jaar al twee splinternieuwe fietsen kwijtgeraakt. Ik ben murw gebeukt. Het is normaal dat onbekenden je spullen meenemen. En dan nu de kadett. Kan er ook nog wel bij. Toen de eerste fiets werd gejat werd ik gek. Gek van onmacht. Ik werd kwaad. Maar op wie? Op wie ga ik me afreageren? Wie is de schuldige? Zinloos dus. Tot tien tellen en een sigaret opsteken. Inhale, exhale. Ik loop de woonkamer in, pak mijn telefoon en bel Broer. De kadett is gejat. Broer is wijs. Of hij niet is weggesleept. Nee, de kadett is geját. De kadett is de meest gestolen auto. Ja, en? De parkeerplaats staat vol met mooie auto’s en dan nemen ze mijn roestbak mee. Hij is niet verzekerd tegen diefstal. Nee natuurlijk niet. Ik ga geen achthonderd kilo roest verzekeren. Wat vang je voor achthonderd kilo roest? Misschien een tientje voor de moeite. Of ik de groene kaart nog heb. Groene kaart? Ik bel de politie. De kadett is gejat. Of hij niet is weggesleept. Néé. Ja, dat is de meest gestolen auto. Of ik de groene kaart nog heb? Inhale, exhale. Ik wil helemaal niet roken. De wereld heeft een kettingroker van me gemaakt.

Ik moet naar het bureau komen. Om mijn kater weg te werken ga ik eerst langs de visboer. Haringhappend loop ik bij de blauwe uniformen naar binnen. Ik begrijp de uniformfetisjisten niet. Het geholsterde uniform voor me heeft de seksuele aantrekkingskracht van een molenpaard. Zelfs met de loop van haar pistool op mijn voorhoofd zou ik nog geen zaad kunnen produceren. Hooguit een hoop stront. Net als een molenpaard. Ik moet mee naar een kamertje. Ik vraag of ze ook een haring wil. Ze kijkt me vreemd aan. Ik denk niet dat mensen die aangifte komen doen haar eerder een haring hebben aangeboden. Ze pleegt wat telefoontjes, tikt wat op een toetsenbord, zegt me waar ik moet tekenen en tien minuten later sta ik alweer buiten. Met een map van de politie in mijn handen. ‘Tot uw dienst’ staat erop. Dat is alles? Ja, dat is alles. Welke dienst?

Thuisgekomen begin ik wakker te worden. Helder. De glimlach is verdwenen. Langzaam begin ik me te realiseren wat er is gebeurd . Ik vloek voorzichtig. Binnensmonds. Dan hardop. Vervolgens schreeuw ik het uit.

Mijn kadett, mijn kindje. Waar ben je, wat doen ze allemaal met je, word je mishandeld? Wat moeten ze met je. Joyriden? Ramkraak? Naar Oost-Europa? Dat kan je helemaal niet. Ze weten niet dat je incontinent bent. Ze moeten je water bijvullen, anders brandt je motor door. Je hebt een gebruiksaanwijzing en alleen ik weet de gebruiksaanwijzing. Weet je nog, vorige week, op Haarijn, toen we op weg naar Utrecht waren, jij en ik, en toen die meneer van de ANWB, met zo’n blik van heb je me dáárvoor laten komen? Ja, hiervoor hebben we je laten komen. Voor deze achthonderd kilo roest. Voor de kadett. Ik gaf hem geld en hij maakte je weer beter. Voor geld doen mensen alles. Hoeren. Alle mensen zijn hoeren. Allemaal kuthoeren. Natuurlijk werd je beter. Jij gaat niet kapot. Je motor is goed. Je hart is goed. Van buiten verrot maar een hart van goud. Ik laat je altijd weer opknappen.

Je kwam met een klap. Of beter, ná de klap. De colt werd weggesleept, mijn blonde lokken nog in de voorruit. Ik werd afgevoerd met een ambulance. Broer had je uitgezocht. Je was ons nieuwe kindje. Een nieuw hoofdstuk in ons leven. De klap had me veranderd. Ik werd opgelapt, mijn kaak werd rechtgezet, mijn haren gingen eraf. Zes weken niet eten. Zij, die eten pureerde en net zolang aanlengde met melk totdat het tussen de spleetjes van mijn tanden door kon. Mijn tanden, aan elkaar gebonden door een hekwerk van ijzer. En toen kwam jij. Voorzichtig weer een stukje rijden. Inhale, exhale. Tot tien tellen. Ik was bang geworden. Maar je hielp me er door. Ik durfde weer. We konden verder. Alle drie een ervaring rijker. En toen moest je weg. Ik het huis, zij de auto. Maar je kwam terug. Met je terugkomst kwam zij ook een beetje terug. De gouden jaren kwamen weer een beetje terug. Elk jaar naar Werchter. Op zondag naar de zwarte markt in Beverwijk. Ik wilde je nooit meer kwijt. Sentimenten. En nu ben je weer weg. Voorgoed. En nu kan ik er niets meer aan doen. Onmacht. Machteloosheid. Verlies. Verdriet. Om jou. Om haar. Om alles dat ik ben verloren. Om alles dat je kan verliezen.

Wat je niet bezit kan je niet verliezen. Nu weet ik waarom ik geen kinderen wil. De onmogelijkheid je kind te beschermen, te behoeden, te beveiligen, maakt me bij voorbaat tot een moordmachine.

02 December 2004

Zus enzo

Het heeft even geduurd maar uiteindelijk beland ik toch op de Zeeburgerdijk. Ze heeft drie weken vrij en er wordt een avond voor me uitgetrokken. We hebben al een aardige routine ontwikkeld. Zij kookt, ik zorg voor de wijn. Ik heb de indruk dat de ondervoeding van mijn gezicht valt af te lezen. Er is altijd veel eten. Ik doe niet voor haar onder en zorg voor een bijpassende hoeveelheid alcohol. Toen we de afspraak maakten vroeg ze of ik niet liever met de auto kwam. Om te voorkomen dat ik pas wegga als de laatste fles leeg is, wat ik altijd doe wanneer ik met de fiets ben? Of om me juist te dwingen om te blijven slapen omdat er met drank op niet meer met de auto gereden wordt? De avond moet nog beginnen en ik ben al paranoïde.

Ik heb haar leren kennen in De Bocht. Een kitscherig grand café tegenover de ingang van het park. Wat ik als hardrockbarkeeper hier deed is mij nog steeds een raadsel. Ik had werk nodig, dat was de reden, denk ik. Ik kreeg de tip van één van de portiers van het plein. Ik noemde zijn naam en ik was aangenomen. Zo werkt dat dus. Intuïtief voelde het goed. Zoals elke barkeeper psycholoog is, is ook elke barkeeper een kameleon. Ik paste me aan en ging vier gouden jaren tegemoet. Ze had zich opgewerkt van de koffiehoek naar de zaal, ik werd haar nieuwe hoofdbarkeeper. Vanaf mijn eerste dag daar had ik een zwak voor haar. Wie aan haar kwam, kwam aan mij. Ze werd mijn zusje. Mijn imaginaire zusje. Zonder De Bocht geen verbroken relatie met Mex. Maar zonder De Bocht ook geen India. India kwam vlak na mij en solliciteerde voor een baan in het restaurant. Ook zonder problemen aangenomen. Zusje en India werden vriendinnen. India en ik werden geliefden.

Wanneer ik binnenkom staat ze druk te doen in de keuken. Haar haren warrig opgebonden. Automatisch neem ik het wokken van haar over, zij opent de rode wijn. Alsof we hier al jaren wonen. Ze stopt een stuk komkommer in mijn mond. Ik lik aan haar vingers. Ik vertel wat over kantoor, zij vertelt over haar dag. Als een getrouwd stel. Ik breng de borden en het bestek naar binnen, zij de pannen en de schaaltjes. Zonder woorden. Mis ik het samenwonen? Uit ervaring weten we allebei dat het niveau wordt opgevoerd vanaf de tweede fles. We hebben geen haast. Ik mis het samenwonen niet, wel het samenzijn.

Ze werden vriendinnen. Ze droomden hardop. Over alles dat ze wilden gaan doen. Ze wilden gaan reizen. Ze wilden de wereld ontdekken. Ze wilden weg. Twee meiden, bruisend van de energie en de levenslust. Ik hoorde de plannen en de dagdromerijen aan en lachte ze uit. Eerst zien, dan geloven. Ik was de nuchtere Hollander, de dukdalf, de thuisbasis. De blinde. Mijn ogen gingen open toen ik met India bij de GG&GD zat, wachtend op haar inentingen. De ernst van de situatie drong pas echt tot me door toen we thuisgekomen haar voorraad medicijnen doornamen. Uitbundig strooide ze de apotheekinkopen over de vloer. Glorieus in het midden de condooms. Condooms. Tja, hoe gaan we daar mee om? En toen het onvermijdelijke gesprek.

Ze heeft zich uitgesloofd. De halve tafel staat vol met eten. Ze verzorgt me. Ze is bezorgd. Warrig vertel ik mijn verhalen. We hebben elkaar te lang niet gesproken. Ik kan de chronologie van de gebeurtenissen niet meer reproduceren. Het gaat ook allemaal te snel, ik kan het niet meer bijhouden, de regelmaat is weg. Ik ben het overzicht kwijtgeraakt. En zij, zij is altijd vrolijk. Mijn ideale tegenpool. Geen negativisme. Wel donkere verhalen maar alles wordt positief gebracht. Ze haalt er juist haar kracht uit, haar levenslust. Levenslustige mensen zijn aantrekkelijk. Ik kijk naar mijn aantrekkelijke zusje. Met je zusje neuk je niet. Ik open de volgende fles en de verhalen worden langer. Ik luister naar haar stem, naar haar leven. Ze pakt de foto’s erbij. Ze vliegt beroepsmatig over de hele wereld en ze beschouwt elke vlucht als een nieuwe vakantie. Ze is het hele jaar met vakantie en toevallig is ze nu even drie weken in Amsterdam. Ik ben jaloers op haar, op haar leven, op haar levenslust. Zal ik ooit deelgenoot worden? Krampachtig probeer ik verbaal dichterbij te komen. Ik staar naar de foto’s. Ik wijs er eentje aan en zeg hoe verschrikkelijk mooi ze daar is. Ze haalt de foto uit het album en geeft hem aan mij. Dan grijnzend: voor op je nachtkastje.

Bij twijfel altijd doen. Met die woorden versierde India me ooit. We staan op Schiphol. De twee bruisende meiden, de ouders van India en ik. In de laatste maanden voor het vertrek zijn we weer naar elkaar toegetrokken. Zij zocht houvast, ik probeerde te redden wat er te redden viel. De laatste week verbleef ze bij mij thuis. Onwerkelijke dagen. Waanzinnige nachten. Wrede nachten. Waanzinnige, wrede sex. Het was geen houden van meer, het was pure wanhoop. Ik wilde haar pijnigen. Ik wilde haar openrijten, openscheuren. Dat ze gedurende haar reis niemand toe zou kunnen laten zonder aan mij te denken. Zodat ze bij iedere volgende penetratie aan mij herinnerd zou worden. India neemt afscheid van haar ouders. Dan komt ze naar mij toe en we lopen naar de douane. Twee meter voor de toegangspoorten blijven we staan. We kijken elkaar aan. Haar handen wurmen zich onder mijn kleding door naar mijn rug. Mijn drijfnatte rug. Ze wrijft het zweet uit, voor de laatste keer laat ze mijn lichaamsgeur in haar handen trekken. Heel voorzichtig brengen we onze lippen bij elkaar. Een maagdelijke kus, alsof het onze eerste is. We eindigen zoals we ooit zijn begonnen. Ik kijk naar haar steeds vochtiger wordende ogen. Ik beweeg mijn hoofd naar voren en zuig zachtjes het traanvocht op. Ik wil nog wat zeggen maar mijn stem is weg. Een onsamenhangend geluid komt uit mijn keel vandaan. Ze begint te schokken en ze laat me los. Ze draait zich om en loopt met gebogen hoofd door de poortjes naar de douane. Versteend kijk ik haar na. Ik zeg het nog een keer maar ik ben de enige die het hoort. Bij twijfel niet doen.

Op mijn nachtkastje? Dat wordt link met die asbak. Ik koester de foto en stop hem in mijn jas. Ze maakt de volgende fles open. Aha, ik hoef nog niet te gaan. Tijd om persoonlijk te worden. Ik vraag of de luchtvaartwereld net zo normloos is als de horeca. Natuurlijk belandt ze wel eens ergens met een piloot. Maar daar heeft ze allemaal geen zin in. Ze zijn er wel hoor, die dat doen. Maar zij niet. Ze is dan wel single maar daar heeft ze geen behoefte aan. Ik geloof haar. Zo ken ik haar als collega uit De Bocht. En als drinkebroer op de parade. Nee, ze wil iemand die iets heel anders doet. Die andere verhalen te vertellen heeft. De vliegverhalen kent ze ondertussen wel en daarbij, wat ze niet weet ziet ze zelf wel. Dan trekt ze er lekker in haar eentje op uit. Nee, geen piloten of stewards. Dat van die stewards had ik zelf kunnen bedenken, dat zijn toch allemaal nichten. Een jongen die lekker zijn eigen gang gaat, die niet aan haar vastklit, dat wil ze, die haar niet claimt. Die ook een eigen leven heeft. Zo’n relatie had ik met India. Heeft ze het nu over mij? Ik word rustiger. Haar verhalen en haar stem doen me mijn eigen verwarring vergeten. Ik denk terug aan de tijd met India, hoe mooi het leven toen was. Geen claims, veel verhalen, veel vrijheid en toch de veiligheid en de zekerheid. De liefde en de warmte.

De wijn die ik heb meegenomen is goed. Ze heeft een rode gloed over haar gezicht. Meisjeshuizen. Kaarsen, veel kaarsen. Ze rekt zich uit en laat haar handen in haar nek rusten, mij een schaamteloze blik op haar borsten biedend. Ik krijg incestueuze gedachten.

Om zeker van mijn zaak te zijn vraag ik naar haar lover. Uit zichzelf vertelt ze niets over hem. En aangezien ze zichzelf in de lucht als single manifesteert krijg ik het vermoeden dat het over is. Met de kerstdagen en met oud en nieuw had ze ook al deals met collega’s gemaakt. No way dat ze dan in Nederland zou willen zijn. O, die? Ja, die was hier afgelopen zaterdag nog. Een linkse directe. Ik krabbel op en vraag naar hun toekomst. Ze leven nu al twee jaar zo en dat wil ze voorlopig wel volhouden. Maar zaterdag was wel echt gezellig. Hij is zo lief. En attent. Hij zegt niet zoveel en hij vertelt niets over het leven dat hij naast haar heeft. Dat is wel verwarrend maar ook wel zo veilig. Ik vertaal verwarring als gematigde jaloezie en ik krijg weer hoop. En lekker sexen natuurlijk. Een stomp vol in mijn maag. Ik denk visueel en ik zie voor me hoe hij bij haar binnendringt. Een gedeelte van de wokschotel schiet vanuit mijn maag omhoog terug mijn keel in. Ik pak mijn glas wijn en drink het in één teug leeg. Een techniek die ik van India leerde. Ik moet hoesten. Na twee keer slikken bevindt mijn voedsel zich weer op de juiste plek. Ze schenkt mijn glas nogmaals vol en ook deze drink ik in één keer leeg. Ik kijk haar aan. Ziet ze mijn teleurstelling? Ik moet even op adem komen. Ze speelt met het kaarsvet dat ondertussen gestold op de tafel ligt. Ik pak de fles water en spoel mijn mond schoon. De wijn klotst in mijn maag. Even pauze alsjeblieft.

Nietsvermoedend praat ze verder. Ik knik afwezig, ik probeer mijn maag te controleren. Waarom maak ik het mezelf zo moeilijk? Waarom pijnig ik mezelf zo? Waarom kan ik het verleden niet loslaten? Waarom verandert alles? Waarom denk ik niet aan alle leuke dingen? Waarom visualiseer ik haar coïtus en denk ik niet aan mijn eigen overwinningen? Aan mijn eigen geluk?

Ik denk terug aan India. Ik zie haar weer voor me. Ik zie haar huis weer voor me. Ik zie ons op het bankje op het plein, rillend van de kou. De nacht van onze openbaring. Allebei het gevoel van de eerste beroering van onze lippen vasthoudend. Geen afscheid kunnen nemen van onze eerste zoen. Onze ontluikende verliefdheid. De striemende kou die ons niet van dat bankje af kon krijgen. Ik zie ons leven weer voor me. Ik zie het leven dat ik gehad zou kunnen hebben. Ik moet lachen. Ik lach om mijn eigen ontroering te verbergen. Ik voel de verliefdheid die ik ooit voelde weer opkomen. Ik voel de opwinding die ik ooit voelde terugkomen. Ik voel me weer gelukkig. Vasthouden. Houd dit vast. Denk aan haar. Ze hield van je. Meer dan je ooit zal willen geloven. Haal ik Zusje en India door elkaar? Is Zusje surrogaat voor India? Met wie zit ik hier eigenlijk?

Ik keer terug op aarde en kijk Zusje aan. Of ik een leuk nieuwtje wil horen. Nou?

"India is zwanger."