27 July 2005

Pak

Het laatste fabriekslog is al weer even geleden. Logisch, wie werkt er in een fabriek en schrijft daar dan nog over ook? Wie gaat het überhaupt lezen? Lekker belangrijk, achterlijk geneuzel over werk. Het enige belang van werk is het bankafschrift. En de koffiemachine. En de lunch. En het meisje van twee bureaus verderop.

Mijn enige eerder gefabriceerd fabriekslog ging over communicatie. Eén sarcastische mail en ik was aangenomen. De zaken gaan voorspoedig. Ik communiceer, vergader met managers, knip, plak en schrijf op ons intranet en maak een nieuwsbrief voor onze divisie. Net een weblog maar dan zonder reageermogelijkheid. Je kunt wel mailen. Dat dan weer wel.

Onze divisie is ondervertegenwoordigd in de redactie van ons huisorgaan. De mededeling wordt samenzweerderig gebracht. Het communicatieteam bestaat uit samenzweerders. Ondervertegenwoordigd is een understatement. We zijn helemaal niet vertegenwoordigd, meldt de hoofdredactrice van het huisorgaan na onze kamervragen. En er is plaats genoeg in de redactie. Nederland is vol maar ons huisorgaan niet. De voorzitter vraagt om een vrijwilliger om onze divisie te vertegenwoordigen in de redactie. Mijn sollicitatiemail heb ik twee dagen daarvoor al naar de hoofdredactrice verzonden. Ik heb geleerd hoe bedrijfscommunicatie werkt.

Pak één laat ik voor wat het is, het regent en pak één fietst niet lekker in een regenpak. Spijkerbroek, zwart shirt, capuchon. Jezelf zijn werkt het beste. De afspraak is aan het eind van de middag. Dat is goed, ’s middags ben ik scherper dan ’s morgens. Ik schreef haar dat ik een zuiver informatief gesprek wilde. Zij vertaalt zuiver als wat zij wil en wat ik heb te bieden. Het informatieve is de locatie, ik word verwacht in de foyer. Nu eerst de dag zien door te komen.

De tien uur sigaret. Ik heb regelmaat nodig. Daarom ben ik hier gaan werken. In het rookhok kom ik Toon tegen. Toon is een goede toon. Hard werken, niet zeiken, roken en espresso’s drinken. Alsof ik mezelf zie. Toon zit alleen met die achterlijke achtergrond die hij heeft meegenomen. Kan hij zelf niets aan doen, dat snap ik ook wel, maar toch. Probeer zelf eens na te denken, knul. Zo moeilijk is dat niet. "Alle vrouwen in korte rokjes zijn hoeren." Nee, Toon. Een vrouw in een kort rokje is communicatie.

Eén uur. Kontjes kijken in het restaurant. De schapen gaan lunchen, ik houd Vriend gezelschap bij het naar binnen werken van een aankomend hartinfarct en doe een update over mijn leven. Zo vaak spreken we elkaar niet. Hoeft ook niet. Aanwezigheid is voldoende. Vriendschap vraagt geen bevestiging door oeverloze woordenstromen. Er zijn wanneer nodig en nooit overbodig. Ik vertel over het weekend in het café, mijn log, vage emails en puisten, hij vertelt over sterilon en zijn afgescheurde kleine teennagel. Verschil moet er zijn. Half uur sharp, mannen van de klok als we zijn, staan we op en lopen naar de spoelkeuken. Een lopende band waarachter gesubsidieerden hun uitkering spekken. Inderdaad, verschil moet er zijn.

Een pak aan het laatste tafeltje voordat we rechtsaf moeten richting de wasstraat trekt mijn aandacht. Oké, er zijn wel meer mensen die alleen eten, ik eet bijna altijd alleen, maar waarom zit dit alleen? Niet het pak doet het hem, ik haat pakken, maar het pak in combinatie met de bijbehorende bos haar, uitwaaierend tussen haar schouderbladen, alle herfstkleuren in zich verenigend. Het pak in combinatie met de onder tafel uitstekende punten, de met oranje stiksel afgewerkte bruine punten van haar cowboylaarzen. Ik schop Vriend tegen zijn voet en knik in haar richting. Hij krimpt ineen. "Auw." Aha, het was zijn linkerteen.

Na de lunch eerst roken. In het rookhok staat vijfentwintig jaar trouwe dienst. Ik begroet hem als zaagmans. Hij kijkt me niet begrijpend aan. "Om de week door midden te zagen." Kantoorhumor. Vijfentwintig jaar trouwe dienst heeft de mens niet slimmer gemaakt. Ik zei al dat ik me heb aangepast. Het rookhok is communicatie bij uitstek. En ik moet verhalen voor de nieuwsbrief hebben. Roken is werken.

Telefoondienst. De achterstandsbrieven zijn de deur uit dus dat betekent de hele dag incassoshit aan de andere kant van de lijn. De open internetverbinding vergoedt veel. Vreemd trouwens. Hotmail doet het hier nooit maar Gmail kan gewoon geopend worden. Ik bekijk de foto’s in de inbox en zeg ondertussen tegen de bellers dat ze niet moeten zeiken maar betalen. Op een nette manier dan. Communicatie hè. De telefoontraining werpt zijn vruchten af. Buiten giet het, ik bekijk mijn eigen verbrande kop en waan mezelf op een mooie zondagmiddag in het park. Ik zie een kontje in een legerbroek en kan de muziek van het getoonde podium bijna horen. Ik zie Gent en kan het bier bijna proeven. Waar komt in godsnaam dat hoge ziekteverzuim vandaan? Hier kun je niet ziek worden.

Om vier uur ga ik naar beneden en nestel mezelf in de foyer. Altijd op tijd. Hoofdredactrice is er niet. Aanpassen, communicatie. Een espresso later is ze er nog niet. Ik haal een tweede espresso en ga weer zitten. Waarom komen vrouwen altijd te laat? Dan hoor ik het geklak van hakken. Stevige hakken. Hm, dit zijn geen pumps, dit zijn laarzen. De lunch maakt een sprongetje in mijn buik en ik buig het hoofd om de hoest op te vangen. Wanneer ik mijn hoofd weer omhoog doe staat ze al voor me. Staan ze al voor me. De bruine punten met oranje stiksels.

"Hoi," zegt het pak. Ik steek mijn hand uit. Aangenomen.

Freud heeft gelijk. Wanneer een man een vrouw voor het eerst ziet is zijn eerste gedachte of hij ermee naar bed wil. Maar wat denken vrouwen eigenlijk?

18 July 2005

Relict

Some kind of morning after. We hebben te kort geslapen om van morning te kunnen spreken. Het is vandaag gisteren. Morgen is het vandaag. Vrijdagnacht nog doorhalen en ik heb een dubbel weekend. De plek naast me op het matras is leeg. Ik vind haar terug in de slaapkamer. Embryonaal naast haar vriendin. "Je nam teveel ruimte in beslag."

Buiten is het dertig graden. Een verjaardag op vier hoog. Ik heb een te licht shirt aan, zweetdruppels worden zichtbaar. Ik zweet niet vanwege de warmte, dat maakt het alleen maar erger.

De kroeg waar we hebben afgesproken is al schoongemaakt. Er is niemand binnen. Ik twijfel. Naar huis gaan of wachten. Ik loop naar buiten, sla de hoek om en loop het poolcafé binnen. Biertje bedenktijd. Het poolcafé waar het allemaal begon. Never return to the scene of the crime. Kutclichés. Plaatsen hebben hun eigen, unieke geur. Ik ga juist altijd wel terug naar de plaats waar het gebeurde. Herbeleving van de misdaad. Op zoek naar de geur van het delict. De geur van herkenning. Opsnuiven, proeven, ruiken, voelen. Steeds mezelf ermee confronteren. Confronteren met wat was, met wat is geweest. Op zoek naar de pijn van het gemis. Bevestigen wat is geweest.

Huisgenoot is er. Lang, mager lichaam, nu eens eentje niet van plastic. Androgyne verschijning, mooie kop met lang haar, lichtroze, volle lippen. Spijkerbroek tot halverwege haar heupen, vanaf haar knieën weggestopt in roodwitte laarzen. Blote schouders, grote dunne zilveren ringen in haar oren. Haar gezicht zuigt me naar haar toe. Ze zoent me bedachtzaam op mijn mondhoeken. Verleidelijker is er niet. Niet het afstandelijke van een aangeboden wang, niet het overdreven intieme van vol op de mond. Ik streel haar vrijkomende bilspleet. "Ik heb geen decolleté van voren dus dan maar van achteren."

Al bellend komt ze binnen. Outfit zomerklaar. Zonneklaar. Ik bestel nogmaals en spoel de rosé van Zusjes verjaardag weg. Spoel Zusje weg. Jaloerse eikel. Een familie waar je warm van wordt. Een familie die het wél goed heeft gedaan. Stuk voor stuk hartelijk en vrolijk. Behaaglijk. Een familie waar ik jaloers van word, waar ik bij wil horen, waar ik word omarmd. Zo veilig, zo lekker warm. Een familie waar ik van ga drinken. Dronken van jaloezie.

Vorig jaar ging ze na één drankje weg. Om te studeren. Ik vraag naar haar studie. Ze antwoordt achteloos. "Mee gestopt. Ik werk weer in een restaurant." Ik beloof langs te komen en fantaseer over haar laarzen. Hoe het zou zijn om de punten te likken. Hoe groot de schaamte van de onderwerping is. Nu. Op dit moment. En publiek.

De bestelling wordt neergezet. Zij rode wijn, ik bier. Ze legt haar telefoon neer en omhelst me. Ze vraagt hoe de verjaardag was. Ik vertel over de koelkast. Ze vraagt wie het meisje met de digitale camera is. Met een lui oog zie je geen diepte. Ik moet lachen. In de zomer wordt er weinig gesurft. Ik antwoord. Ik vertel over een gewone mailwisseling. Zij geeft het antwoord. Ik wist het. Ze wil dansen. Ik wil zitten. Ze wil poolen. Ik wil praten en drinken. Beteuterd kijkt ze me aan. Oké dan, we gaan poolen. Ik speel de tafel leeg en laat haar de eer voor de zwarte bal. The right side won.

Zwager heeft een motor. Ze wil een stukje rijden. Ze mag mee op de motor. Haar rood leren jasje sluit als een handschoen, de helm maakt haar motorklaar. Wat hebben vrouwen met motoren? Het betere trilwerk? Een machine temmen tussen je dijen? Ik hoef niet getemd te worden en druip af naar de koelkast. Met een nieuwe fles ga ik op het balkon zitten. Inertia creeps.

Ver na sluitingstijd verlaten we het poolcafé. We slenteren langs de grachten, in de ene hand een fiets, in de andere hand elkaar. Bij een houten steiger zetten we de fietsen neer en we gaan liggen. Ik til haar schouders op en leg mijn jas onder haar hoofd. Ze spreidt haar armen, als het verdwenen kruis om haar nek. Spreidt haar benen. Ik smoor het aanzwellend gehuil met mijn mond. Een deur gaat open, een scooter zet ons in het volle licht. Ze zucht. Ik kom overeind, steek een sigaret op en geef hem aan haar. Geur van herkenning. Hetzelfde delict. We kijken naar de gracht, naar de weerspiegeling van de straatlantaarns in het water. De scooter rijdt weg, we drukken tegelijkertijd onze sigaretten uit. Ze staat op. Ik ga op mijn knieën voor haar zitten, kijk tegen haar op, zoen haar kruis, buig mijn hoofd, lik haar voeten, kus haar tenen. Zonder publiek.

Ik zit naast Opa zonder Oma, Oma dementerend achter slot en grendel. Opa vertelt betere verhalen dan de collegiale make-up dozen.

Kleding in bed benauwt me, gaat jeuken. Ik slaap altijd naakt. Kan ik dat hier wel maken? Fokkit. Ik zoek een asbak en rook mijn slaapsigaret. Er hangen geen gordijnen. Ik lig met mijn voeten richting de ramen en kijk naar de lichter wordende lucht. Over vier uur word ik in de fabriek verwacht, noodzakelijke aanwezigheid. Het lot tarten, dit soort nachten. Legendarisch, nu al. Ik wacht tot mijn ogen dichtvallen. Er gebeurt niets. Waarom ben ik niet moe?

Hij is er ook. Weer. Ik heb me er op voorbereid, de dolk van haar vorige verjaardag verwijderd. Toch slaat de verwarring toe. Ik probeer haar verhalen te vertalen, nu met de gezichten erbij, ik probeer de houding van de familie, zowel naar hem als naar mij toe, te vertalen. Ik nam de exacte richting op de middelbare school. Ik ben niet goed in talen. Wat je van ver haalt is niet per definitie goed. Ik zoek het liever dicht bij huis. Ik moet meer rosé hebben. Van een afstand gadesla ik hem. Fris gedoucht, keurig overhemd. Hangbuik. Teenslippers. Killing.

De deur veroorzaakt tocht. Waar ben je als meest gestelde vraag via de mobiele telefoon. Ben je wakker de meest gestelde vraag bij voorzichtig geopende deuren. Open deur.

Zusje vraagt of ik eten mee naar huis wil nemen, er is teveel over. Aha. Ik moet dus weg. Ik kan stoppen met vertalen. Hangbuikzwijntjessex. Terwijl ze het vraagt controleer ik mijn berichten. Ik hoef geen eten mee. Ik ga namelijk niet naar huis.

De aanval op mijn hart is ingezet. Het hoesten duurt te lang. Heeft zich genesteld in mijn keel. Behaaglijk ligt hij te wachten, te wachten op de volgende teerstoot. Strijdvaardig maar met een laf gesloten vizier. Ik voed hem ook te goed. De weg is geplaveid, de toegangspoort tot afsluiting van de zuurstoftoevoer naar mijn hart. Ze zet de tweede aanval in. Haar schaamlippen gaan instinctmatig te werk. Doen waarvoor ze zijn geschapen. Openen, omvatten, afsluiten. Kijk mama, zonder handen. Puur natuur. De aanval van onderaf. Koppelen, hechten, vastzetten. Ik open mijn ogen en volg haar bewegingen, haar silhouet afgetekend door de opkomende zon. Haar tepels kijken me vernietigend aan. Waag het niet. Aanhechting. Ik trek mijn benen op en bied haar billen een tegengewicht. Besmetting. Een stootblok. Stoot maar. Iedere beweging een stroomstoot naar mijn hersenen. De derde aanval. De meest langzame. Het meest smerig. Het pijnlijkst. Het onuitroeibare geheugen.

Vriendin geeft me een beker koffie. Ik combineer het met een nicotineontbijt. Ik kruip onder de douche. Magie kun je niet wegspoelen is mij verteld. We zullen zien. Ik vraag aan Vriendin of ze deodorant heeft. Vandaag ruik ik naar vrouw. Ik ben op tijd voor de verplichte bijeenkomst in de fabriek. Eerder verbaasde dan verraste blikken. "Ik heb doorgehaald." Ik verstuur een gesloten nazorg.

Het hier en het nu. Het hier en het niet. De illusie van het wel achterna lopend. Ik weiger de telefoon op te nemen en haar bezorgdheid groeit. Ik ben niet minder bezorgd om jou. Nee, geen projectie. Ik ben ongevaarlijk, schreef ik eerder. Het log als manipulator. Vruchten zijn reeds afgeworpen. Appels en bomen. Niet te ver, dicht bij huis vallen. Honger kun je wegroken maar het knagende gevoel blijft. Liefde stilt honger maar zet er een ander, ziekmakend, gevoel voor in de plaats. Een gekrompen maag, een groot hart. Eenmaal binnen laat ze je niet meer los. Een grote mond, een klein hart. Zij zal mij niet meer loslaten. Misschien is zij wel het gevaar. Voor hem. Voor hen. Voor zichzelf. Ze heeft ruimte genoeg.

Ze heeft zich ziek gemeld.