18 July 2005

Relict

Some kind of morning after. We hebben te kort geslapen om van morning te kunnen spreken. Het is vandaag gisteren. Morgen is het vandaag. Vrijdagnacht nog doorhalen en ik heb een dubbel weekend. De plek naast me op het matras is leeg. Ik vind haar terug in de slaapkamer. Embryonaal naast haar vriendin. "Je nam teveel ruimte in beslag."

Buiten is het dertig graden. Een verjaardag op vier hoog. Ik heb een te licht shirt aan, zweetdruppels worden zichtbaar. Ik zweet niet vanwege de warmte, dat maakt het alleen maar erger.

De kroeg waar we hebben afgesproken is al schoongemaakt. Er is niemand binnen. Ik twijfel. Naar huis gaan of wachten. Ik loop naar buiten, sla de hoek om en loop het poolcafé binnen. Biertje bedenktijd. Het poolcafé waar het allemaal begon. Never return to the scene of the crime. Kutclichés. Plaatsen hebben hun eigen, unieke geur. Ik ga juist altijd wel terug naar de plaats waar het gebeurde. Herbeleving van de misdaad. Op zoek naar de geur van het delict. De geur van herkenning. Opsnuiven, proeven, ruiken, voelen. Steeds mezelf ermee confronteren. Confronteren met wat was, met wat is geweest. Op zoek naar de pijn van het gemis. Bevestigen wat is geweest.

Huisgenoot is er. Lang, mager lichaam, nu eens eentje niet van plastic. Androgyne verschijning, mooie kop met lang haar, lichtroze, volle lippen. Spijkerbroek tot halverwege haar heupen, vanaf haar knieën weggestopt in roodwitte laarzen. Blote schouders, grote dunne zilveren ringen in haar oren. Haar gezicht zuigt me naar haar toe. Ze zoent me bedachtzaam op mijn mondhoeken. Verleidelijker is er niet. Niet het afstandelijke van een aangeboden wang, niet het overdreven intieme van vol op de mond. Ik streel haar vrijkomende bilspleet. "Ik heb geen decolleté van voren dus dan maar van achteren."

Al bellend komt ze binnen. Outfit zomerklaar. Zonneklaar. Ik bestel nogmaals en spoel de rosé van Zusjes verjaardag weg. Spoel Zusje weg. Jaloerse eikel. Een familie waar je warm van wordt. Een familie die het wél goed heeft gedaan. Stuk voor stuk hartelijk en vrolijk. Behaaglijk. Een familie waar ik jaloers van word, waar ik bij wil horen, waar ik word omarmd. Zo veilig, zo lekker warm. Een familie waar ik van ga drinken. Dronken van jaloezie.

Vorig jaar ging ze na één drankje weg. Om te studeren. Ik vraag naar haar studie. Ze antwoordt achteloos. "Mee gestopt. Ik werk weer in een restaurant." Ik beloof langs te komen en fantaseer over haar laarzen. Hoe het zou zijn om de punten te likken. Hoe groot de schaamte van de onderwerping is. Nu. Op dit moment. En publiek.

De bestelling wordt neergezet. Zij rode wijn, ik bier. Ze legt haar telefoon neer en omhelst me. Ze vraagt hoe de verjaardag was. Ik vertel over de koelkast. Ze vraagt wie het meisje met de digitale camera is. Met een lui oog zie je geen diepte. Ik moet lachen. In de zomer wordt er weinig gesurft. Ik antwoord. Ik vertel over een gewone mailwisseling. Zij geeft het antwoord. Ik wist het. Ze wil dansen. Ik wil zitten. Ze wil poolen. Ik wil praten en drinken. Beteuterd kijkt ze me aan. Oké dan, we gaan poolen. Ik speel de tafel leeg en laat haar de eer voor de zwarte bal. The right side won.

Zwager heeft een motor. Ze wil een stukje rijden. Ze mag mee op de motor. Haar rood leren jasje sluit als een handschoen, de helm maakt haar motorklaar. Wat hebben vrouwen met motoren? Het betere trilwerk? Een machine temmen tussen je dijen? Ik hoef niet getemd te worden en druip af naar de koelkast. Met een nieuwe fles ga ik op het balkon zitten. Inertia creeps.

Ver na sluitingstijd verlaten we het poolcafé. We slenteren langs de grachten, in de ene hand een fiets, in de andere hand elkaar. Bij een houten steiger zetten we de fietsen neer en we gaan liggen. Ik til haar schouders op en leg mijn jas onder haar hoofd. Ze spreidt haar armen, als het verdwenen kruis om haar nek. Spreidt haar benen. Ik smoor het aanzwellend gehuil met mijn mond. Een deur gaat open, een scooter zet ons in het volle licht. Ze zucht. Ik kom overeind, steek een sigaret op en geef hem aan haar. Geur van herkenning. Hetzelfde delict. We kijken naar de gracht, naar de weerspiegeling van de straatlantaarns in het water. De scooter rijdt weg, we drukken tegelijkertijd onze sigaretten uit. Ze staat op. Ik ga op mijn knieën voor haar zitten, kijk tegen haar op, zoen haar kruis, buig mijn hoofd, lik haar voeten, kus haar tenen. Zonder publiek.

Ik zit naast Opa zonder Oma, Oma dementerend achter slot en grendel. Opa vertelt betere verhalen dan de collegiale make-up dozen.

Kleding in bed benauwt me, gaat jeuken. Ik slaap altijd naakt. Kan ik dat hier wel maken? Fokkit. Ik zoek een asbak en rook mijn slaapsigaret. Er hangen geen gordijnen. Ik lig met mijn voeten richting de ramen en kijk naar de lichter wordende lucht. Over vier uur word ik in de fabriek verwacht, noodzakelijke aanwezigheid. Het lot tarten, dit soort nachten. Legendarisch, nu al. Ik wacht tot mijn ogen dichtvallen. Er gebeurt niets. Waarom ben ik niet moe?

Hij is er ook. Weer. Ik heb me er op voorbereid, de dolk van haar vorige verjaardag verwijderd. Toch slaat de verwarring toe. Ik probeer haar verhalen te vertalen, nu met de gezichten erbij, ik probeer de houding van de familie, zowel naar hem als naar mij toe, te vertalen. Ik nam de exacte richting op de middelbare school. Ik ben niet goed in talen. Wat je van ver haalt is niet per definitie goed. Ik zoek het liever dicht bij huis. Ik moet meer rosé hebben. Van een afstand gadesla ik hem. Fris gedoucht, keurig overhemd. Hangbuik. Teenslippers. Killing.

De deur veroorzaakt tocht. Waar ben je als meest gestelde vraag via de mobiele telefoon. Ben je wakker de meest gestelde vraag bij voorzichtig geopende deuren. Open deur.

Zusje vraagt of ik eten mee naar huis wil nemen, er is teveel over. Aha. Ik moet dus weg. Ik kan stoppen met vertalen. Hangbuikzwijntjessex. Terwijl ze het vraagt controleer ik mijn berichten. Ik hoef geen eten mee. Ik ga namelijk niet naar huis.

De aanval op mijn hart is ingezet. Het hoesten duurt te lang. Heeft zich genesteld in mijn keel. Behaaglijk ligt hij te wachten, te wachten op de volgende teerstoot. Strijdvaardig maar met een laf gesloten vizier. Ik voed hem ook te goed. De weg is geplaveid, de toegangspoort tot afsluiting van de zuurstoftoevoer naar mijn hart. Ze zet de tweede aanval in. Haar schaamlippen gaan instinctmatig te werk. Doen waarvoor ze zijn geschapen. Openen, omvatten, afsluiten. Kijk mama, zonder handen. Puur natuur. De aanval van onderaf. Koppelen, hechten, vastzetten. Ik open mijn ogen en volg haar bewegingen, haar silhouet afgetekend door de opkomende zon. Haar tepels kijken me vernietigend aan. Waag het niet. Aanhechting. Ik trek mijn benen op en bied haar billen een tegengewicht. Besmetting. Een stootblok. Stoot maar. Iedere beweging een stroomstoot naar mijn hersenen. De derde aanval. De meest langzame. Het meest smerig. Het pijnlijkst. Het onuitroeibare geheugen.

Vriendin geeft me een beker koffie. Ik combineer het met een nicotineontbijt. Ik kruip onder de douche. Magie kun je niet wegspoelen is mij verteld. We zullen zien. Ik vraag aan Vriendin of ze deodorant heeft. Vandaag ruik ik naar vrouw. Ik ben op tijd voor de verplichte bijeenkomst in de fabriek. Eerder verbaasde dan verraste blikken. "Ik heb doorgehaald." Ik verstuur een gesloten nazorg.

Het hier en het nu. Het hier en het niet. De illusie van het wel achterna lopend. Ik weiger de telefoon op te nemen en haar bezorgdheid groeit. Ik ben niet minder bezorgd om jou. Nee, geen projectie. Ik ben ongevaarlijk, schreef ik eerder. Het log als manipulator. Vruchten zijn reeds afgeworpen. Appels en bomen. Niet te ver, dicht bij huis vallen. Honger kun je wegroken maar het knagende gevoel blijft. Liefde stilt honger maar zet er een ander, ziekmakend, gevoel voor in de plaats. Een gekrompen maag, een groot hart. Eenmaal binnen laat ze je niet meer los. Een grote mond, een klein hart. Zij zal mij niet meer loslaten. Misschien is zij wel het gevaar. Voor hem. Voor hen. Voor zichzelf. Ze heeft ruimte genoeg.

Ze heeft zich ziek gemeld.