29 June 2005

Parkmis

Ze is klein. Zijn alle loggende meisjes klein? We kijken elkaar lang genoeg aan om te weten dat wij het zijn, dat zij het is, dat ik het ben. Tandenbloot lach. Stralende ogen. Zoenen. Lekker ding. Koesteren. "Bier?"

Mijn kater van gisternacht, of beter, van vanochtend, wordt wakker. Ik begin te zweten. De bus staat vast op de Loevensteinlaan. Gezichten worden vochtig, meisjes beginnen te zuchten. Roodbroek voor me leunt tegen mij aan. Verontschuldigend -ik kan er ook niets aan doen dat de bus zo vol is- kijkt ze me aan. Het is goed, meid. Alleen op weg naar het Zuiderpark. Het is niet raar om alleen activiteiten te ondernemen. Het is eigenlijk best prettig. Geen overlegcultuur. Geen gedoe. Het belangrijkste: niet hoeven wachten. Op niemand. Ja, op de trein. Dat dan weer wel.

Heen en weer geschud tussen degelijkheid en losbandigheid. Wat is echt en wat is nep. Wat is vol zijn van en wat is leeg. En wie bepaalt dat. Hoe kan ik dat bepalen. Je weet niet wat de ander doet. Je rekent, telt, trekt lijnen. Legt verbanden. Haar hand beweegt en verschuift een stuk. Gevoel bedriegt, de ratio te beperkt.

De laatste keer was in november. Bij haar thuis. Daarna bij Ellen en een kop koffie in de fabriek. Nu spreken we af in het eetcafé waar we vorig jaar elke maand zaten. Buiten is veiliger afspreken dan binnen. Ze is dikker geworden, meer kont. Minder beweging? Of juist meer op haar rug? Meer volwassen ook. Het we-zien-wel heeft plaats gemaakt voor wat-als. Wat als hij dat zegt, wat als hij me voor de keuze stelt. Dan bel je mij maar. Maar dat zeg ik niet. Dat denk ik. Nooit alles zeggen wat je denkt.

Ze heeft zich opgemaakt. Decolleté, afgewerkt met een zwart topje. Spijkerbroek, glitterriem. Ik houd haar langer vast dan nodig. Zoek haar lippen in plaats van haar wangen. Haar billen in plaats van haar taille. Ze vertelt over de worp van India. De problemen. Het zal eens een keer niet normaal gaan bij haar. Daarom was ze ook zo leuk. Nooit kon er iets normaal gaan. Geen verassingen, wel altijd onverwachts. Verassingen zijn irritant. Onverwachte gebeurtenissen zijn leuk.

"Je moet je voicemail eens inspreken."
Ik geef haar mijn mobiel. "Doe jij het maar."
"Je hebt drie berichten! Slet!"
"Lees eens voor."
"Kom je een biertje halen?"
"Next."
"Zit je in de stad?"
"Next."
Ze drukt wat knopjes in, wacht even en zegt vervolgens: "Dit is de voicemail van …"
"Waar blijft het derde bericht?"
"Lees zelf maar."

Het terrein is nog vrij leeg. Links de twee grote podia, daar is de drukte. Rechts Locals Only, beginnende bandjes, daar is het rustig. Ik ga naar rechts en loop een heerlijke bak herrie tegemoet. Grijns. Het was goed hierheen te gaan. Links van het podium ga ik in het gras zitten. Even acclimatiseren. Ontbijten en flesjes AA drinken. Mijn kater begint af te nemen, een gevoel van geluk neemt me in bezit. Het leven is goed. De zon brandt op mijn bleke gelaat. Kom maar jongen, ik kan je hebben vandaag. Ik ben nog niet helemaal wakker. De drank is ook nog niet uitgewerkt. Nog niet uitgewerkt van het vrijgezellenfeest van gisteravond. Een vrijgezellenfeest van meiden waar ik als enige jongen wordt toegelaten. Ik ken de bruid, de bruidegom niet. Dan ga ik ook niet vrijgezellen met de bruidegom maar dus wel met de bruid. Logica.

Een bruiloft in Verwegistan, een vrijgezellendag in Amsterdam. Kiezen. Ik moet. Verwegistan wordt een heel weekend. Vrijdag beginnen, zondag thuis. Er wordt een huisje gehuurd. Kunnen we met z’n allen blijven slapen. Naar huis rijden is zinloos. Vertaald: nuchter blijven op een bruiloft is zinloos, een ondenkbare optie. Social talk is niet aan mij besteed. Voormalige studievrienden met kinderen. Na de laatste feesten die ik met ze meemaakte vond ik dat ze geen moer meer te vertellen hadden. Ze leven in compleet andere werelden. Wat later bedacht ik me dat het omgekeerd is. Ik heb geen moer meer te vertellen. Ik leef in een compleet andere wereld.

Ik geef mijn vrijdagavond niet op. Ik wil werken want ik weet dat zij komt. Daar doe ik het voor. Nergens anders. De enthousiaste blik die me wordt toegeworpen wanneer ze binnenkomt en ziet dat ik aan het werk ben. Zij geeft me bestaansrecht. Haar blik geeft me bestaansrecht. Haar blik is het bewijs dat ik besta. Op een bruiloft rondlopen is geen bestaansrecht. Het is behang, vastgelijmd in een gestreken overhemd. Apen in een pak. Welkom op de apenkermis. Het publiek als een blik mooie verf ter decoratie. "Je bent een lul," krijg ik maandagochtend te horen. Wacht maar tot ik vertel wat ik gister heb gedaan. Je woordenschat zal te klein zijn. Twee jaar geleden was ik voor het laatst op een bruiloft. Ik moest wel, ik was getuige. Erebaan. Daar zeg je geen nee tegen. Zoveel manieren heb ik dan weer wel. Trouwen doe je niet in een pak maar in een park. In het Vondelpark.

De vrijgezellige activiteiten laat ik voor wat ze zijn, ik meld me rond etenstijd. Nieuwe trend: het huiskamerrestaurant. Een stel dat van koken houdt opent de huiselijke deuren voor het publiek. Gammele bijzettafels zorgen voor genoeg zitplaatsen voor twintig mensen. Drinken mag, nee, moet je zelf pakken. Ik ben niet eens de eerste. Twee zwangere vrouwen zijn me voor maar zij drinken geen alcohol. Ik val aan op de rosé. Het is warm. Bij het eten zit ik naast een Minoes. Ooit, op een modepresentatie, het gemeenschappelijke dat de vriendinnenclub bindt, heb ik de hele avond met haar doorgebracht. Ik meed degene, nu zichzelf bruid noemend, die mij als introducé had meegenomen en liep mijn lul achterna naar Minoes. Handen thuisgehouden, ze was kwetsbaar. Ik ook. Nu, vijf jaar later haar eerste woorden. "Ik woon samen. Hij is gewoon bij mij ingetrokken." Ik wacht op de rest van het verhaal maar er komt geen rest. Ik stel voor buiten te gaan roken, in een huiskamerrestaurant wordt niet gerookt. Kok met pretenties. "Blij dat ik daar vorig jaar mee ben gestopt." Zeker toen hij bij je in trok. Kutkat.

Jezelf teleurstellen om de ander maar niet teleur te stellen. Wat schiet je er uiteindelijk mee op? Frustratie, irritatie. Dronkenschap. Ik stop ermee. Met iedereen het naar de zin te maken. Je kunt niet iedereen te vriend houden. Eerst maar eens vrienden met mezelf worden. Ik ben voor mij de belangrijkste persoon. De rest volgt. Op grote afstand.

Na een uur begin ik aan de tocht naar de andere kant van het terrein. Daar speelt Killing Joke. Vergane glorie maar so what. Eerst zien, dan oordelen. Dat zouden meer mensen moeten doen. Hier ben ik. Kijk dan! Dit is het. Dit is hem nou. Nu mag je oordelen.

De set is monotoon, retestrak en snoeihard. Vergane glorie? Geen weg. Hier kunnen de beginnende industrial bandjes nog wat van leren. De bassist en drummer stuwen elkaar naar grote hoogten, sneller, sneller, sneller. Wiens armen begeven het het eerst? Wie moet het tempo loslaten, laten gaan? Jaz Coleman, de armen bezwerend halfhoog in de lucht, trilt mee, de ogen stoïcijns over het publiek naar een onbenoembaar plekje op het achterterrein gericht. Een toegevoegde toetsenist zorgt voor bijpassende piep- en knarsgeluidjes. De gitarist speelt geen gitaar. Hij kleurt het landschap van de ritmische basis. Ik vergeet de zon. Dit is onweer, een stortbui van hagelstenen. Hoogmis in het park. Ik zie maar één kleur. Zwart.

Na vijftig minuten is het voorbij. Het is goed zo. Het publiek verspreidt zich, ik ga in het gras zitten om bij te komen. Even later loop ik naar het achterterrein om te begrijpen waar de zanger naar keek. Niets te zien. Wel lekker rustig hier. Geen wachtrij bij de toiletten. Ik maak mijn darmen alcoholklaar en loop vervolgens met een tray bier terug naar het Locals Only podium. We gaan beginnen.

"Het was leuk. Maar ik vind háár leuker. Jij bent het leukst."
"En jij bent dronken."
Geen speld tussen te krijgen.

"Ben je verliefd op haar?"
"Nee," lieg ik te laat.
Ik moet nadenken. Wat is de definitie van verliefdheid?
Te lang nagedacht. Eén telefoontje, één smsje en ik ben al halverwege. Dat is verliefdheid.

De verplichte dagen. Waar ga ik heen? Van twee kanten wordt er aan me getrokken. Ik moet kiezen maar elke keuze is fout. Wat ik ook besluit, er hangt er altijd eentje hysterisch aan de telefoon. Is het mijn schuld dat jullie uit elkaar zijn? Laat me met rust, stelletje idioten. Eerst je kind verstoten en het vervolgens gaan claimen. Af en toe vraag ik me af waar ik mijn logica vandaan haal. Gordijnen dicht, telefoonstekker eruit. Kiezen door te liegen. Iedereen tevreden.

Werken met de feestdagen. Feestdagen? Waar is het feest dan? "Kom je?" Nee, ik moet werken. Heerlijk excuus. Ook al moet je niet werken, het werkt altijd. De oerhollandse kringfeestjes. "Kom je?" Nee, ik moet werken. Misschien daarna. Dat was wel goed. Gewoon, om vier uur ’s nachts op een feestje verschijnen. De restanten bier wegtikken. Half aangeschoten burgertrutterij aanschouwen. Later, toen het geld eenmaal stroomde werden ze wijzer. De feesten werden in de kroeg gegeven. Beter. Veel rumour, geen stiltes. En altijd een vluchtweg. Komen wanneer je wilt, gaan wanneer je wilt. Vrijheid in de verplichting. En dronken worden met kroeggangers die niets met het feest te maken hebben. Op feesten kom je altijd wel iemand tegen die er niets te zoeken heeft. Dat zijn vaak de pareltjes. Die het feest waard maken. Want zij maken het waar.

Moderne jeugd als ik ben haal ik mijn mobiel tevoorschijn. Aanpassen aan mensen is niet nodig, technologische vooruitgang mijden is dom. Ik verstuur wat smsjes naar de achterblijvers die aan het werk zijn of in het Vondelpark liggen. Getuigen zoeken we allemaal. Wanneer ik van die bevestigingsdrang ben verlost, dan pas ben ik echt vrij. Het doel. Vrij van mensen, vrij van meningen, vrij van verplichtingen, vrij van verwachtingen. Doen waar je zin in hebt. Onafhankelijk. En er nog van kunnen genieten ook.

We smsen wel, mailde ik vannacht. Geloof ik. Ik weet het niet meer. Mailbevestiging na een onbevestigde avond. Ik moet stoppen met ’s nachts, dronken, mails te versturen. Bevestiging te zoeken. De hoofdpijn de volgende ochtend zal de avond, de nacht, bevestigen. De gedachte aan de afgelopen nacht haalt de calvadossmaak terug in mijn mond. Wat een rotzooi. Dat had ik beter vannacht kunnen bedenken. Heb ik nog aan de whisky gezeten? Hier serveren ze dommelsch. Dat moet dan maar. Ik spoel mijn mond schoon. Niet boeiend ook. Ik vind haar wel. Mijn Miss in het park. Ik vind altijd iedereen. Het gaat niet om het zoeken, het gaat om het kijken.

Ze straalt. Ze heeft een digitale camera bij zich. "Ik zal je gezicht niet loggen hoor als je dat niet wilt." Doe maar. Jij mag het. De zon straalt met haar mee. Het bier blijft komen. Bandjes komen en gaan. Mensen komen en gaan. Ik begin te verbranden. Festivalkoorts.

Wat later zitten we samen op de grond. De zon heeft geen kracht meer. De grond is vochtig geworden.
"Ik heb het koud."
Ik pak mijn shirt. Ze schudt haar hoofd.
"Ik heb het koud."
Ik pak mijn fleece. Ze schudt haar hoofd. Ik zeg dat ze iets moet eten en haal broodjes uit mijn rugzak.
"Ik heb het kóúd!"
Ze pakt mijn arm. Ik ga achter haar zitten, maak een holte met mijn bovenlichaam en trek haar tegen me aan. De warmte straalt van mijn lichaam af, slaat op haar lichaam over. Ik sluit mijn armen, omsluit haar. Ik verwarm haar. Ze zoent mijn arm, legt haar hoofd erop en sluit haar ogen.

Droom weg. Elvis Costello jankt "I want you" vanuit zijn tenen. De lucht is oranje gekleurd, schaduwen vullen het terrein. Ik ga staan en zwijmel weg. Hoezo toepasselijk. Ik kijk naar haar en glimlach. Prachtig meisje. Een tik op mijn schouder verstoort het moment en maakt me wakker. Weg droom.

Alweer een beschermengel. Dit wordt een gewoonte. Zorgzaamheid, niet meer dan verkapte jaloezie. Wat denken ze eigenlijk? Er wordt me duidelijk gemaakt dat ik mezelf geen illusies over de nacht moet maken. Afspreken in de toekomst prima, maar vannacht brengt hij haar thuis. Ik houd mijn handen in mijn zakken. Achteloze, verveelde houding. Zo pak je haantjes aan. Ik ben geen haantje. Zij is geen kippetje. Ze is gewoon dronken. Ik maak geen misbruik van haar. Zo vind ik haar leuk. Laten we het dan ook leuk houden.

Ze heeft het niet meer koud. Ze maakt het waar.