27 November 2005

India

Alleen je naam al.

Ik ken die naam. Ik ken die naam veel te goed. Ik heb die naam vaak gezegd. Ik heb die naam vaak geroepen. Ik heb die naam vervloekt. Ik heb gejankt om die naam. Om jouw naam.

Toen ik hem las liepen de rillingen over mijn rug. Hoe diep kan pijn zitten. Je denkt dat je het kwijt bent, dat je er overheen bent. Nou vergeet het maar. Als een bestraald kankergezwel circuleert ze door mijn lichaam. Het gezwel is dood maar is niet verwijderd. Tot stilstand gebracht. Een glasscherf in je hoofd die ze niet weg willen halen. Die ze niet weg kunnen halen. Het gevaar van onherstelbare schade aan vitale delen. Eén millimeter naar rechts en het is gebeurd. Ik heb het vaak gedacht. Schiet maar uit met dat mes, dan is het over. Dan ben ik er van af.

"Mijn ouders willen je zien."
Die nacht vrijen we voor het eerst niet. Het was toch een geintje? We zijn niet plus en min, we zijn dubbel plus en dubbel min. Alles wat zij is, ben ik niet. Alles wat ik heb, heeft zij niet. We zijn samen één grote grap. We zijn verliefd. Het enig gemeenschappelijke. Het enige dat telt.

In tijd kan veel gebeuren. De tijd bracht haar man en kind. De tijd bracht mij een andere baan, een ander café, groepstherapie en losse flodders. Losse flodders voor de schutters, voltreffers in mijn gedachten. Ieder schot een nieuwe zenuwinzinking. De psychotherapie op zich was een lachertje. We zaten er met acht personen. Zes meiden, een jongen en ik. Leuke meiden. De jongen was net werkloos en wist niet wat hij met zijn leven aan moest. Afhankelijkheid van werk. Werk wordt onderschat. Je moet wat te doen hebben anders verveel je jezelf dood. Dus neem een kind of ga aan het werk. Werk is levensvulling.

"Het is toch uit?"
De vraag blijft hangen boven de bar. Haar ogen geven het antwoord. Ogen liegen niet. Daarom heb ik een hekel aan zonnebrillen. Wie zijn ogen verbergt heeft meer te verbergen.
"Ik begrijp helemaal niets van jullie twee."
Wijzelf nog minder.

Ik zat alleen maar naar de meiden te kijken. Zoals gewoonlijk zei ik niet veel. Er zaten mooie exemplaren tussen. Mooi en nog leuk ook. Verward waren we, daarom zaten we daar. Verwarring was de bindende factor. Groepstherapie is niets meer dan gelijkgestemden bij elkaar zetten en naar elkaar laten kijken. De herkenning werkt heilzaam. Ik ben niet de enige. Met die gedachte loop je weer naar buiten.

"Ik heb het koud."
Ik kom thuis. Bij haar thuis. Zondagnacht. Zij is altijd vrij op zondag, ik draai de avonddienst. Na het werk even snel naar snackbar De Prins. Versgebakken pistoletjes halen. Kaas voor haar, filet american voor mijzelf. En voor allebei een milkshake. Het huis is donker, de slaapkamer leeg. Ik vind haar onder de douche. Zittend. Haar armen om haar benen heengeslagen, haar lijkwitte gezicht verborgen tussen haar knieën. Haar lichaam versierd door rode striemen van het kokend hete water. Rillend van de kou. Ik laat de broodjes vallen en ga zonder mijn kleren uit te trekken bij haar zitten. Met mijn handen masseer ik haar rug, haar armen. Wanhopig probeer ik haar bloeddoorstroming weer op gang te brengen. Mijn tranen vermengen zich met de onuitputtelijke straal water.
"Waarom heb ik het zo koud?"

We moesten ons voorstellen. Wat we deden, waarom we hier zaten. Nummer drie zei dat ze in de fabriek werkte. In dezelfde fabriek als waar ik werk. Man, huis en baan. Wat wil je nog meer? Luxeproblemen. Toen ze de andere verhalen had gehoord, schaamde ze zich. Dat ze met haar probleempje bij deze club, tussen deze mensen zat. Ze was na de eerste sessie al genezen.

"Kut. Mijn moeder staat voor de deur."
We hebben nog niet eens geslapen. Na eerst de onophoudelijke deurbel te hebben genegeerd gaat nu ook haar mobiel af. De nummerweergave zegt genoeg. Ze neemt op. Ik zie het probleem niet, alleen dat al onze kleren verspreid door het huis liggen. Ik vind het leuk als meisjes kut zeggen.
"Ze weet niet dat jij hier bent."
Nou, over een minuut dus wel. Dat haar moeder langskwam om haar op te vangen in verband met vermeend liefdesverdriet begreep ik later pas. Er was een dag retail-therapie gepland.
"Moet ik haar zoenen?"
"Nee, je moet met mij zoenen."

Ik kreeg eerst drie persoonlijke gesprekken. Dan zou gekeken worden wat het beste bij me zou passen. Meneer de psycholoog wroette wat in mijn verleden. Ik beantwoordde netjes alle vragen zodat we op de verkeerde weg belandden. Ik zat nog in mijn ontkenningsfase en draaide behoedzaam om de kern heen. Groepstherapie zou het moeten doen. Whatever. Als er maar wat gebeurt, het maakte mij niet uit wat. Het was een leuke club. Tegen het eind van cyclus zijn we op eigen houtje uit eten gegaan. De psycholoog wist van niets. ABC-tje. De groep neemt afstand van de therapeut en geeft aan weer op eigen benen te kunnen staan.

"Viel het mee?"
Haar verjaardag. Ik overleef familie en vrienden. Haar stem komt uit het gangetje. Ze staat zich mooi te maken, we gaan met zijn tweeën uit eten. Zij paasbest. Ik heb geen schone kleren bij me en loop in mijn horecaoutfit van de vorige avond. Het uiterlijk contrast niet groter denkbaar, innerlijk dichter bij elkaar dan ooit. Het wordt onze beste avond. Langzaam krijg ik het gevoel dat het echt wat gaat worden.

Nummer vier had problemen met haar moeder. Labiel type. Allebei trouwens. Ellenlange reproducties van discussies en gesprekken passeerden onze revue. Steevast beginnend en eindigend met: mijn moeder begrijpt me niet. De appel valt niet ver van de boom. Ik heb haar uitgelegd wat projectie is. Ze kreeg een recept voor de apotheek mee.

"Bij twijfel altijd doen."
Met die woorden versierde ze me ooit. We staan op Schiphol. Twee bruisende meiden, de ouders en ik. In de periode voor het vertrek zijn we weer naar elkaar toegetrokken. Zij zocht houvast, ik probeerde te redden wat er te redden viel. De laatste week verbleef ze bij mij thuis. Onwerkelijke dagen. Waanzinnige nachten. Wrede nachten. Waanzinnige, wrede sex. Het was geen houden van, het was pure wanhoop. Ik wilde haar pijnigen. Ik wilde haar openrijten, openscheuren. Dat ze gedurende haar reis niemand toe zou kunnen laten zonder aan mij te denken. Zodat ze bij iedere volgende penetratie aan mij herinnerd zou worden. Ze neemt afscheid van haar ouders. Dan komt ze naar mij toe en we lopen naar de douane. Twee meter voor de toegangspoorten blijven we staan. We kijken elkaar aan. Haar handen wurmen zich onder mijn kleding door naar mijn rug. Mijn drijfnatte rug. Ze wrijft het zweet uit, voor de laatste keer laat ze mijn lichaamsgeur in haar handen trekken. Heel voorzichtig brengen we onze lippen bij elkaar. Een maagdelijke kus, alsof het onze eerste is. We eindigen zoals we ooit zijn begonnen. Ik kijk naar haar steeds vochtiger wordende ogen. Ik beweeg mijn hoofd naar voren en zuig zachtjes het traanvocht op. Ik wil nog wat zeggen maar mijn stem is weg. Een onsamenhangend geluid komt uit mijn keel vandaan. Ze begint te schokken en ze laat me los. Ze draait zich om en loopt met gebogen hoofd door de poortjes naar de douane. Versteend kijk ik haar na. Ik zeg het nog een keer maar ik ben de enige die het hoort. Bij twijfel niet doen.

"We landen morgen op Schiphol. Maar wil je alsjeblieft niet komen?"

Nummer vijf was er voor de derde keer. Een terugslag dwong haar tot een nieuwe poging. Ik vond haar rijp voor een psychiater, volgens mij had ze medicijnen nodig. Waanzinnig verhaal. Ze had het uitgemaakt. Hij moest weg. Ze wilde zonder hem verder. Hij wilde niet weg. Hij wilde niet verder zonder haar. ’s Avonds was hij langsgekomen. Ze stond op de trap, hij kwam binnen en knielde op de onderste trede. Trok een pistool tevoorschijn. Schreeuwend: is dit dan wat je wil? Ze kon niets zeggen. Ze wilde niets zeggen. Nooit op dreigementen ingaan, jezelf nooit laten chanteren. Dat zal hij nooit doen. Dacht ze. Hij schoot. Nadat hij de loop van het pistool in zijn mond had gestoken.

"Ze is bij ons."
Ze is terug. Ze is ziek. Ze is bij haar ouders. Ik mag haar niet zien. Of mag ze mij niet zien? Wil ze mij niet zien? Kan ze mij niet zien? Ik had de grens bereikt.

Nummer zes was de leukste. Niet de mooiste, dat werd ze later pas, toen ik haar echt leuk begon te vinden. Alleenstaand, twee worpen. Hij ging vreemd. Hij zou het niet meer doen. Hij wilde werken aan zijn huwelijk. Ze maakten nog een kindje. De tweede worp zou het huwelijk moeten redden. Terwijl zij zwanger lag te zijn, lag hij bovenop het meisje dat ze in dienst hadden. De bevalling deed ze alleen. Hij was ondertussen bij het meisje ingetrokken. De zakelijke afwikkeling van de echtscheiding bracht haar in ons midden, in ons praatclubje.

"We kunnen een stukje met de honden gaan lopen."
Mijn stem. Geluidloos. Uiteindelijk mag ik langskomen. Ze is toonbaar. We zitten buiten op het terras, binnen het blikveld van de ouderlijke gestapo. Gedrogeerd zit ze tegenover me. Het is warm. Haar gezicht is vochtig. De openstaande schuifdeuren smoren iedere poging tot conversatie. Ze staart voor zich uit, weigert me aan te kijken. Haar ogen volgen de bewegingen van één van de honden. Het beest legt zich hijgend aan haar voeten. Automatisch legt ze haar hand op zijn kop en buigt ze haar hoofd naar voren. Het beest richt zijn kop omhoog en likt het zout van haar gezicht. De gestapo beantwoordt mijn vraag door in de deuropening te gaan staan. Ik sta op en pak mijn jas. Ik aai voorzichtig haar nog steeds gebogen hoofd en steek mijn hand op richting de schuifdeuren. Bij het tuinhek aangekomen hoor ik haar stem. Toen knapte het. In mijn hoofd. De genadeklap.

Ik moest ook vertellen waarom ik er zat. Wat deed ik hier eigenlijk?

Jouw naam. Opteren voor waanzin kan slechts een houding zijn, nooit een keuze. Gedachtestromen zijn niet te beïnvloeden. Waanzin overkomt, overvalt, overruled. Hoe een naam een eigen leven gaat leiden, een naam boven de persoon uitstijgt waaraan zij toebehoorde. Een naam meer dan een persoon. Een persoon die je gedachten uiteindelijk verlaat, mits er maar genoeg cement overheen is gegaan. Een naam die blijft rondsluimeren, een naam die de waanzin van dat moment vertegenwoordigt, een naam die door de waanzin van dat moment je terugbrengt in de roes. De roes waar de naamgever allang uit is vertrokken. Geen obsessie van vlees en bloed maar de obsessie van een woord, een naam. Jouw naam. Jouw naam die je een gezicht geeft. Jouw naam die me terug in de tijd zet. Jouw naam die mij op mijn knieën kreeg. Jouw naam die na een halve fles whisky nog niet was verdwenen. Jouw naam die een verboden woord was geworden. Jouw naam die jou háár gezicht geeft.

Jouw naam. Haar naam.

14 November 2005

Spoel

Of ik verdoving wil. Nee vriend, zo makkelijk verdien je je geld niet. Ik wil geen verdoving. Ik wil genieten van de boor. Van het gewroet in het uitgeholde glazuur. Ik wil de zenuw voelen die je blootlegt. De tinteling tot aan mijn tenen wanneer je de binnenkant schoon spuit en de ontwaakte zenuw zijn verblijfplaats verraad.

Hij was niet eens rot. Er zat niet eens een gaatje in. Er brak een hoekje vanaf. Zomaar. Sterke tong denk ik dan maar.

Of ik wil spoelen. Een rochel van bloed vermengd met zwarte puntjes verlaat mijn mond. Kiezen kunnen niet bloeden. Waar heeft hij allemaal aangezeten? Oude vulling, voor nieuwe gebruiken ze al jaren wit opvulsel. Een sliert kwijl blijft aan mijn mond hangen, ik schraap mijn keel en trek de groene ochtendsigaretpit omhoog. Onder de douche zie ik mijn rochels nooit. De wit porseleinen spuugbak is meedogenloos eerlijk.

De finesseboor komt erbij. Het subtiele werk begint. De subtiele pijn ook. Geniepig draait hij rondjes in de uitgeholde kies. Mijn onderlip begint te trillen.

Ik tover een gezicht tevoorschijn. Jouw gezicht. Jouw gezicht dat ik te lang niet heb gezien. Het gaat snel. Ik probeer jouw gezicht te verdrijven door een ander gezicht voor de geest te halen. Even zie ik twee andere ogen, een andere mond, een andere glimlach. Blonde haren over haar wangen. Even, heel even maar. Want jouw gezicht drukt er doorheen, dringt zich op. Haar ogen worden jouw ogen. Haar mond wordt jouw mond. Haar blonde lokken jouw zwarte krullen. Haar gezicht wordt jouw gezicht. Jouw gezicht dat ik te lang niet heb vastgehouden.

Het zwarte shirt waar ik je in uit kan tekenen gaat omhoog en omlaag. Je speelt meisje. Of ik ze niet te klein vind. Nee lief. Ze zijn precies goed. Je giechelt. Je tuit je lippen en kust in de lucht. Dan buig je jezelf naar voren en breng je gezicht naar het mijne. Ik sluit mijn ogen.

"Spoel maar. Het is klaar."

Nee. Het is nog lang niet klaar. Ik spoel terug.

02 November 2005

She cameleon

Ze loopt langs mijn bureau en kijkt over mijn schouder naar het computerscherm.
"Wat een kleine lettertjes. Zeker omdat het geheim is."
Klopt. Het gaat over jou.

Ze krijgt nog steeds een kleur wanneer we elkaar zien. Dan begint ze te blozen en buigt haar hoofd naar beneden. Haar ogen naar de grond gericht. Ze zegt verder weinig, eigenlijk zegt ze helemaal niets meer tegen me. Hoe negeren een obsessie alleen maar versterkt.

Negeer me en de obsessie wordt alleen maar erger. Onbereikbaar is niet erg, dat is duidelijk, ik ken mijn plaats ondertussen. Onaanspreekbaar is veel erger. Ik mailde haar dat ik mezelf zou gedragen, dat doe ik dan ook. Ik maak nooit loze beloften.

Het zijn haar eerste woorden sinds ze me afwees voor een lunch. Afwees voor haar leven.

Ze is aangekomen. Ze kan het hebben. Die kop vergoedt alles. Nooit eerder zag ik puurder natuur. Rode wangetjes, altijd rode wangetjes tegen een te witte achtergrond. Schoenen die haar niet staan, een broek die niet bij haar past. Status verplicht maar het is het net niet. Daarom vind ik haar zo leuk. Omdat het net niet is.

Ooit had ze fotoboeken bij zich. Eindelijk had ze alle babyfoto’s ingeplakt en medemoeders van de kantoortuin mochten kijken. Babyfoto’s die haar bijna de W.A.O. injaagden. Gecompliceerde zwangerschap noemen ze dat bij de Arbo-dienst. Of ik haar kleine levensvervulling ook wil zien. Natuurlijk wil ik dat. Waar het nieuwe leven wordt gefotografeerd kan de moeder nooit ver weg zijn. Het boek wordt opengeslagen en ik voyeur haar leven binnen. Ik kijk niet naar haar levensvervuiler. Ik kijk naar hun huis. Hun keuken. Hun woonkamer. Hun slaapkamer. Ik kijk naar haar leven.

Ik kijk naar haar. Ik zie hem.

"Die moet ik hebben," antwoordde ze toen ik haar vroeg hoe ze hem had leren kennen.
"Je zag hem staan en toen ..."
Ze onderbreekt me.
"En toen heb ik hem gekregen."

Na de babyfoto’s volgen de vakantiefoto’s. Ik blader door en beleef de vakantie van het pril uitgebreide gezinnetje. Zo kan het dus ook. Ik zag het nooit voor me, mezelf in zo’n positie. Ik houd helemaal niet van vakantie. Nu zie ik hem staan en wil ik daar staan. Wil ik met haar op vakantie zijn.

Ik klik het worddocument weg en ze kijkt verrast naar mijn desktop.
"Is dat je vriendin?"
Nee. Dat is een foto van een mooie dag. Een vriendin voor één dag is geen vriendin.

Die heerlijke zelfgebreide truitjes. Waarom vind ik dat zo leuk? Ik zie voor me hoe ze, ’s avonds op de bank, terwijl manlief voetbal kijkt en zijn blikjes bier weg tikt, breiend en wel de avond doorbrengt. Hoe het voetbalcommentaar het getik van haar breinaalden overstemt.

Hoe hij haar leven overstemt.