Ik ben vroeg binnen. Het is verbazingwekkend rustig. Misschien is de HMH te hoog gegrepen. Paradiso uitverkopen is wat anders dan vijfduizend man naar de Bijlmer lokken.
Ze heeft haar gele shirt niet aan. Toch herken ik haar meteen. Zo’n kop met haar zie je zelden meer. Ze doet me denken aan mijn eerste vriendinnetje. Van de achterkant gezien dan, het eerste vriendinnetje blijft de allermooiste. Ik heb nog geen zin in een conversatie en ga aan de bar hangen. Ik ben nog niet in de stemming, ik moet eerst drank hebben. Veel drank. Het uitzendstudentje dat de computertap bedient draagt een rood shirtje. Soms zouden ze bedrijfskleding moeten verbieden. Een computertap bedienen kan iedereen. Een strak rood shirtje dragen niet.
Het voorprogramma werd ooit getipt door een klant uit het café. Geen goede tip. Elbow is soft, te netjes. Te beleefd en te nederig ook. Dankbetuigingen aan het adres van de hoofdact en tot twee maal toe het onvermijdelijke thanks-for-listening-to-us. Wat denk je dan dodo? Dat ik een concertkaartje koop om vervolgens bij de garderobe te gaan hangen om naar de nummers van de jassen te luisteren? Het vierde nummer kondigen ze aan als something experimental. Het is meteen hun beste nummer. Leuk bandje voor een zomeravond in het Vondelpark, niet wanneer de adrenaline van het werk nog door je lichaam giert.
De halve liters gieren ook goed, de fles Jack Daniels achter de bar lonkt. Nee, niet doen, niet nu al.
Bij het laatste nummer gaan ze zowaar los. De lampen boven het podium doen een poging tot stroboscopie. Ik maak me los van de bar en doe een paar stappen naar voren. En dan stoppen ze alweer. Gemiste kans. Ik tel de muntjes in mijn broekzak en draai me weer om naar de bar. Het uitzendmeisje heeft hem al in haar handen. Snelle leerling.
Ik word draaierig. In de hal verkopen ze broodjes worst. Zal ik toch maar wat eten?
Ze wordt geflankeerd door twee man. Lichaamstaal, zo mooi om te zien. Zo verhelderend ook. Daarom houd ik zo van kijken. Waarom zou ik me in het gesprek mengen? Een glimlach faken geeft zere kaken, maar nu, terwijl ik naar ze kijk, is mijn glimlach oprecht en gemeend. En helemaal voor mezelf.
De zaal wordt voller. Dus toch nog. Veel stelletjes. Ik geniet van de kledingcultuur van de semi-underground. Jurkjes en laarzen, zelfs in deze februariwinter. Net-niet komt naast me staan aan de bar en bestelt twee koffie. De snelle leerling zegt dat het twee muntjes kost. Net-niet kijkt elkaar aan. Muntjes? Altijd leuk, groentjes. Op festivals helemaal maar hier doen ze het ook goed. Het mag een wonder heten dat ze überhaupt de zaal hebben weten te vinden. Ik zet mijn lege plastic onder de neus van de snelle leerling, ze geeft me een klaarstaand, dood exemplaar retour. Ik schud mijn hoofd en vraag een vers getapte. Gezakt, meid. Je lichaam zal je verder door het leven moeten leiden.
Leren jack, spijkerbroek. Goed.
Nee, geen worst, niet eten tijdens het drinken. Komt vannacht wel weer, of morgen. Woensdag is bruinebonensoepdag in het bedrijfsrestaurant. Bizar, jezelf verheugen op de lunch van morgen. Niet aan het werk denken, ik ben hier om te ontspannen. Ik glimlach weer. Ontspannen, yeah right. Dan moet ik vooral alle meisjes gaan bekijken, alle stelletjes nakijken, dat werkt lekker ontspannend. Ik moet denken aan de Nick Cave concerten die ik hier zag. In gezelschap. Toen kon ik me niet voorstellen deze avonden ooit alleen te gaan doen. Nu is het precies omgekeerd. Ik kan me niet voorstellen hier ooit nog een keer met haar te staan. Ik kan me überhaupt niet voorstellen haar ooit nog te zullen zien. Geef me één goede reden. Ik bestel nog een halve liter.
Rook komt van het podium af, de lichten gaan uit. Ik bestel er nog eentje en wurm mezelf met twee gevulde handen richting het trio. Een meter schuin achter ze blijf ik staan. Ben ik toch niet helemaal alleen. Pocket Revolution opent het optreden, titeltrack van het laatste album. Vreemde opener, ik vind het meer een nummer voor ergens halverwege de set. Het geluid valt tegen, niet zuiver. De geluidsman heeft niet goed opgelet bij het afstellen. Een lege zaal klinkt nu eenmaal anders dan een gevulde zaal. De gitaar van Mauro is veel te zacht, waar het op de plaat juist naar voren is gemixt. Tom Barman draagt zijn onafscheidelijke colbertje, je kunt hem erin uittekenen.
Instant Street klinkt iets beter maar het geluid blijft gruizig, korrelig. De band geeft wat ze heeft, dat is oké. Ze werken zich in het zweet. Na het derde nummer doet Barman zijn jasje uit. Opgestroopte mouwen. Zo zien we dat graag. Het is het enige nummer van The Ideal Crash dat ze spelen. Opvallend. Tekenend voor de gemoedstoestand van Barman ten tijde van het schrijfproces van dat album. Geëmotioneerd worden van je eigen muziek, jezelf er niet van kunnen distanciëren. Geen slijtproces, het bewijs van puurheid van de in muziek omgezette emotie.
Ze kijkt om zich heen. Alsof ze mij zou vinden tussen vijfduizend man. Ik kijk haar lang genoeg aan zodat ze het voelt. Wanneer onze blikken elkaar kruisen houd ik mijn wijsvinger voor mijn lippen. Ze doet twee passen opzij, ik steek mijn hand uit. Een gesprek voeren is hier niet mogelijk. Grijns. Zo mijd je het nodeloos uitwisselen van onzinnige weetjes. Het zijn altijd dezelfde woorden. Ze haalt een pakje Marlboro tevoorschijn en geeft me een sigaret. Klare taal.
Zwart-wit. Geen tussenweg. Nuchter of dronken. Werken of leven. Zwart-wit is goed.
Nothing Really Ends wordt ingezet. Het wordt met de hele band gespeeld, ze proberen de versie die op Pocket Revolution staat, te reproduceren. De versie die Tom Barman deed met Guy van Nueten is mooier. Kaler, zonder violen. Niks mis met violen maar het maakt het nummer iets te bombastisch, het ligt er té dik bovenop. Ze wiegt langzaam mee. Ik ga achter haar staan, leg mijn handen op haar heupen en volg haar ritme. Ik hang mijn duimen in haar broekzakken en trek haar tegen me aan. Ze biedt geen weerstand. Ik verberg mijn gezicht in de bos haar die je zelden meer ziet. Ze ruikt lekker.
Een deja vu toen Nick Cave hier From Her To Eternity speelde. Toen Cave mee meezoog in zijn performance, op zijn knieën kruipend over het toneel, declamerend, schreeuwend. Toen viel het kwartje, opeens zag ik het. De waanzin. De waanzin waarin ze je kunnen onderdompelen. En je kunt jezelf niet verweren. Er zijn geen wapens voor, er is geen verdediging. Ik ging erin mee. Ik ging los. Ik kwam los van haar.
Dit vindt ze het mooiste nummer, zegt ze wanneer ik haar heb losgelaten. Ik zeg wat mijn favoriet is. Wanneer ze dat spelen dan ga ik janken, dat weet ik nu al. Dat mag van haar. Ze vraagt of ik een biertje wil. Ik knik en ze verdwijnt richting bar.
De band loopt ludiek het podium af en is binnen een minuut weer terug. Even adem halen. Dan. Die gitaarlijn. Vanuit de verte komt de melodie je zwevend tegemoet, de melodie die ik kan dromen. Hier ben ik voor gekomen, voor dit nummer. Voor deze zeven minuten en zeven seconden. Voor deze ontlading, voor deze extase. Ik begin te rillen, nu eens niet door het gebrek aan eten opgevangen door sigaretten of door een overload aan drank. Een tekst die ik kan opdreunen, de steeds feller wordende drum, de gitaarlagen die worden opgestapeld, de distortion in het mantra uit het linkerkanaal. En die tekst. Die tekst. Mijn ogen worden vochtig. Tegen dit nummer ben ik niet bestand. Ik voel een hand op mijn rug. Ik bied geen weerstand.
Suds & Soda sluit af. Dat was te verwachten maar daarom niet slecht. De passief gevulde zaal verandert in een bewegende massa, handen gaan de lucht in, meeschreeuwend met het nummer verdrijf ik mijn gedachten. Of verdrijven, uitdrijven is een betere benaming. Na het nummer gaan de lichten aan en ik schud nog twee handen. Heb ik eigenlijk nog wat gezegd? Goed concert, dat waarschijnlijk. Geen Sister Dew, geen Magdalena. Nummers waar ik ooit om zes uur ’s morgens een discussie van een uur over voerde door de telefoon. Weer een glimlach. Zoete herinneringen. Ik begin oud te worden.
In de bovenzaal is een afterparty en ik vind mezelf terug aan een ronde tafel gevuld met bier en jeugd. Zo oud ben ik dan toch ook weer niet. Het niet gele shirt meldt zich netjes af, ik vang iets op over een terugreis. Whatever. Ik vermaak me wel. Dit word een fijne nacht. Strakke housebeats vullen de bovenzaal, vullen mijn oren, dreunen langzaam maar zeker de concertklanken uit mijn hoofd. Dreunen haar uit mijn hoofd. Ik heb een hekel aan house maar soms is het wel erg prettige muziek, of muziek, laten we het geluid noemen. Niet geheel onterecht geassocieerd met leeghoofdigheid.
Ik speur de dansvloer af. Waar is mijn blikvanger van vanavond? Een meisje met zwarte veterlaarzen tot aan haar knieën gaat volledig los. Van binnen dan, ze is niet van deze wereld. Wat zou zij allemaal uit haar hoofd aan het verwijderen zijn? Dans maar. Vlucht maar. Gooi het er maar uit. Bad Timing verdringt de housedreun in mijn hoofd. Ik steek een sigaret op en geniet. Waar rook is, is vuur.
Bezoek aan het rondje maakt me wakker. Of ik een vuurtje heb. Ik geef Nike één van mijn aanstekers en een zoete wietlucht verspreidt zich. Hoe laat moet ik er morgen eigenlijk uit? Oeps. Ik leeg de overgebleven glazen en bestel op weg naar buiten nog een colaatje voor onderweg. Suiker is nu wel even nodig. Fietsend over een verlaten Spaklerweg schieten mijn gedachten alweer naar de volgende dag. Arbeid adelt. Ik moet voortaan vrij nemen na een concert, laat ik sowieso eens vrij gaan nemen. Leef niet om te werken. Inderdaad. Ik werk om niet te leven. Het zijn dezelfde woorden.