Ze legt de telefoon neer en zucht. Dinsdag is de drukste dag van de week. Ik loop langs haar bureau. Voorbij haar bureau kun je rechtsaf naar de toiletten, de liften en het trappenhuis. Op het moment dat ze haar hoofd opricht en mij aankijkt rinkelt het apparaat alweer.
"En ik heb nog niet eens gegeten."
Het is kwart over één. Over een kwartier sluit het restaurant. Ze heeft een kleur.
Ik ben op weg naar het restaurant, kantine in de volksmond. Ik vraag of wat ik mee moet nemen.
"Een krentenbol."
Dat kan nooit genoeg zijn.
"En een mueslibol dan."
Ze drinkt liters water per dag. Het schijnt dat je er minder van gaat eten. Terwijl ze met haar ene hand de telefoon opneemt, pakt ze met de andere hand haar portemonnee. Ik wacht de overbodige handeling niet af en sla rechtsaf de gang in.
In het restaurant haal ik mijn standaardrecept. Een kom soep, zes sneetjes droog brood en een liter melk. Ieder zijn ritueel. Ik pak twee krentenbollen en twee mueslibollen. Bij de keuken vraag ik een plastic zak. In de papieren meeneemzakken droogt brood te snel uit, hoe lang zullen de bolletjes nog op haar bureau liggen voordat ze gaat eten? Mijn vaste plek is vrij. Nog zo’n ritueel. De tafel in de hoek bij de ramen. Met mijn rug naar het raam overzie ik alle tafels. Overzie ik alles, geen gedoe in mijn rug. Achter mijn rug. Voordat ik aan de soep begin stop ik de vier bollen in de plastic zak. Heb ik iets om naar te kijken.
Voorpret is altijd leuker.
Na het eten loop ik naar het inpandige winkeltje. Even de krantenkoppen doornemen. De balie staat volgebouwd met rode en roze prullaria. Kaarten, snoep. Heel veel snoep. Hartjes, overal hartjes. Impulsartikelen naast de kassa hebben de hoogste winstmarge. Valentijnsdag is handel. Valentijnsdag is hartjes. Hartjes is handel. Het roze doet pijn aan mijn ogen. Ik ben geen kleurenmens. Zwart, wit, grijs. Dat zijn ook kleuren, dat zijn mijn kleuren. Rode wangen kleuren haar.
Ik leg twee pakjes camel op de balie en pak een stokje met twee spekjes in de vorm van een hart eraan geregen, de roze hartjes omringd door een rode rand. Liefde is geen handel. De liefde is rood. Ik vraag een rode zak en stop de vier bollen en de hartjes erin. Rood is de kleur van het gevaar. Ik rook een pakje per dag. Het schijnt dat je er minder van gaat leven. Met een roze lint knoop ik de bovenkant dicht.
Liefde is gevaar. Verliefd gevaarlijk.
Vanuit het winkeltje loop ik langs de foyer naar het trappenhuis. De liften links laat ik liggen, ik neem altijd de trap. Zo kom je nog eens iemand tegen. Op onze verdieping aangekomen valt haar lege bureaustoel meteen op. Mij valt het meteen op, andere mensen zullen er geen aandacht aan besteden. Anderen besteden sowieso niets. Gieren met aandacht. Ik leg de rode zak naast het beeldscherm op haar bureau, het bureaublad laat ik vrij. Dat is vragen om aandacht.
Ik loop door naar mijn eigen slavenplek en ga verder met waarvoor ik word betaald. Mijn slavenplek, schuin in de hoek, ramen naast en achter me, uitzicht over de gehele afdeling. Geen mensen in mijn rug, de vensterbank gevuld met afgerond, onderhanden zijnde en toekomstig werk. Productie gaat voor communicatie. Het gezin gaat voor het werk. Ik heb geen zin in gezin. Werk is levensvulling, het gezin levensvervuiling.
Schoppen is zoveel makkelijker dan leren omarmen.
Na een half uur komt de eerste mail. Een simpel bedankt. Zo hoort het. Ze heeft de zak dus nog niet opengemaakt en volgt ook haar instinct. Eerst werken, dan de rest. Ik log in op het intranet en selecteer de optie openstaande vacatures. Alsof er een optie vervulde vacatures bestaat. Binnen een minuut volgt de tweede mail. De zak is opengemaakt. Iets uitgebreider. Ik leun naar achter en zie haar opstaan, met een vuurrood gezicht loopt ze richting toiletten. Of ik even normaal wil doen. Goed plan. Laat ik maar weer eens normaal gaan doen.