"Weet je nog wat je zaterdag tegen me zei?"
Nee. Ik weet er helemaal niets meer van. Dat je er goed uitziet voor iemand die er twee heeft uitgepoept? Waar de opening van je jurk zit? Of ik jouw paard mag zijn? Of je ook een zweep hebt meegenomen? Sorry, er was niemand anders, daarom ben ik maar om jouw nek gaan hangen. En dat je leiding geeft aan tweehonderd man, ach, soms wil jij toch ook gewoon een vrouw zijn? Mijn reputatie is bekend, ik bedoel er niets mee.
"Dat is nu juist het punt."
Een week eerder stond ze aan ons blok, of ik maar even mee wil komen. Informatie, niet bestemd voor andere oren. Hoe meer ik zwijg, hoe zenuwachtiger ze worden, maar ook hoe meer ik word genegeerd. Ik ben niet meer één van hun, al ben ik dat in mijn ogen nooit geweest. Mijn hoofd zit vol informatie die niemand mag horen. Persoonlijk beleidsplan. Bij wie ik alleen de vingers breek, bij wie ik de ogen uitsteek. Wie ik verlos van het nagelbijten, wie nooit meer naar de tandarts hoeft. Wie er een parkeerplaats krijgt onder het gebouw, wie nooit meer met de trap omhoog hoeft. Wie er een stukje mee mag rijden, wie er mee naar huis mag. Wie er zweet mag achterlaten in bed, wie nooit meer zal kunnen zweten. Wie er in een bos gaat wonen, wie de manshoge vriezer mag inwijden.
"Ik wil je iets vragen."
Vorig jaar zei ze dat ook, toen had ik een maand later een andere baan. Opdoeken, het hele team. De helft terug naar beneden, de andere helft eruit. Compleet overbodig, allemaal, ze hebben hun eigen werk geschapen. Vasthouden in plaats van delen, stilhouden in plaats van verspreiden. Overtollig en ook nog eens overdadig betaald, budgettair onverantwoord, behalve voor hun eigen hypotheken. Iedereen eindigt uiteindelijk in een huurhuisje, een kamertje waar af en toe een wit schort langskomt dat een dienblad met eten naar binnen brengt en je complimenteert met het feit dat je alweer een dag niet in je bed hebt geplast. Kunnen ze alvast een voorschot nemen, voor mij zijn ze even nietszeggend als dement.
"Zou je dat op papier kunnen zetten?"
Het is niet de eenzaamheid zelf. Je wordt alleen geboren en je gaat alleen weer dood, dat is bekend. Het is de confrontatie ermee, zolang je wordt omringd door mensen valt het niet op, ben je jezelf niet bewust van de eventualiteit ervan. Eén in verwachting, één in therapie, één in Amerika en één in India. Ik mag het fort bewaken, het fort van mijn eigen klatergoud. Pas wanneer ze zijn verdwenen, tijdelijk of voorgoed, wordt het zichtbaar - tastbaar, omdat ze er niet meer zijn om met hun aanwezigheid de illusie te voeden.
"Weet je nog wat je zaterdag tegen me zei?"
Dat is nu juist het punt.