18 January 2009

De onderbuik

Dat de lontjes in Nederland steeds korter worden, bewees een bezoekje aan de Dirk maar weer eens. Dat mijn aversie tegen inboorlingen opnieuw wordt onderbouwd, ook. Bij de ingang liep een gedrocht uit het slechtste deel van Azië, iets dat vroeger waarschijnlijk een rode stip op haar voorhoofd had. Ze liep in een telefoon te schreeuwen. Dat kan. Op haar arm droeg ze iets wat op een kind leek, dat kan ook. Misschien schreeuwde ze tegen het kind, dat zou ook nog kunnen.

Omdat de Dirk een uitermate smalle ingang heeft, zo één waar je met maximaal vier winkelwagentjes tegelijk naast elkaar doorheen kunt lopen, was het logisch dat ze mij de pas afsneed. Gelukkig had ik geen haast en ben ik een beleefd mens. Voor haar uit liepen twee onder de leerplicht vallende stoorzenders, ze waren met elkaar aan het vechten. Er kan er maar één het winkelwagentje duwen, dat leek de inzet. Het kind op de arm van de voormalige rode stip werd bij het toegangspoortje vakkundig in het winkelwagentje geplaatst, en zo kon hele kermis naar binnen. Toen ik bij het toegangspoortje kwam, sloop één van de kinderen terug naar buiten. Het klom op de speelgoedauto bij de ingang en begon te jengelen om geld. Het gedrocht uit het slechtste deel van Azië keerde zich om, sneed mij opnieuw de pas af en liep door het poortje ook terug naar buiten. Het kind dat het winkelwagentje had veroverd, knalde binnen tegen een display met zakken chips. Het kind in het zitje van het winkelwagentje gooide daarop haar keeltje open. So far so good, just an ordinary saturdaynight at the supermarket. Kinderen uit het slechtste deel van Azië hoeven niet op tijd naar bed. Ik liep naar binnen en deed mijn ding.

Even later werd ik bij de wasmiddelen omvergekegeld door het joch dat het winkelwagentje had veroverd. Het joch liep rondjes met het winkelwagentje om de stellages heen, het liep alleen niet vooruit maar het liep achteruit. Dat kan, je kunt achteruitlopen, als je dat zou willen. Je kunt ook achteraan lopen, dat is dan niet uit vrije wil maar dat is omdat je minder bent. De beide andere kinderen zaten in het winkelwagentje. Dat kan, kinderen spelen graag. Spelen kan ook, alleen moet je omkijken om te zien waar je loopt als je achteruitloopt. Het gedrocht met de verdwenen rode stip zag ik nergens. Inboorlingen kijken niet om, die fokken kinderen en kijken alleen maar vooruit. Het joch schrok toen het tegen mij aan liep. Ik keek het wezen even strak aan, draaide mijn hoofd terug naar het rek met wasmiddelen en zei: “Jij bent een kutkind.” Daar was niets van gelogen. Dat het een kutkind is, dat staat vast. Waarom het een kutkind is, is niet belangrijk. Dat de schuld van de benaming bij de ouders ligt, is de hoofdzaak. Ik stopte een fles wasmiddel in mijn mandje en zei: “Dat wasmiddel.” Waarom het zo heet, doet niet ter zake. Het was middel, het is een middel om te wassen zoals een kind is om te kutten. Als je kinderen op tijd in bed stopt, dan zijn ze overdag niet zo vervelend.

Bij het koelvak met het vlees werd ik een paar minuten later aangesproken door het gedrocht dat vroeger een rode stip had. Sommige mensen zijn gewoon lelijk, dat kan. Die zijn dan wel vaak heel aardig, of ze bezitten een andere goede eigenschap. De voormalig rode stip was echter zo lelijk, dat kon gewoon niet. Ik vond haar een misdaad tegen de mensheid. Ze zag eruit alsof de voormalige rode stip destijds in haar gezicht was gebrand en daarna met zoutzuur weer was verwijderd. Of met een beitel, zo aan de groeven te zien. Misschien waren ze daarom wel gevlucht uit het slechtste deel van Azië, met een beitel kun je ook andere dingen doen. Ze vroeg, of beter, ze eiste, wat ik tegen haar kutkind had gezegd. Het joch stond er verveeld bij, hij miste zeker het winkelwagentje. Ik keek haar aan en zei: “Kutkind.” Toen kwam er een woordenstroom uit het gedrocht. Ik had dat niet tegen haar kutkind mogen zeggen, vertaalde ik, en waarom ik dat dan had gezegd. En ik had dat niet mogen zeggen en nu was het kind helemaal overstuur. Overstuur? Ik zag een kind dat zich verveelde. “Omdat hij niet goed uitkeek en tegen me aanknalde,” zei ik, terwijl ik een biefstuk uitzocht. Ze was nerveus, al had dat minder met mij maar des te meer met haar nakomelingen te maken. Ze had nu moeten uitleggen wat een kutkind is. Dat is een kind van een kutwijf. Dus ze moest tegen haar zoontje zeggen: “Mamma is een kutwijf.” Ze was ook zenuwachtig van zichzelf, met zo’n uiterlijk zou ik mezelf ook verbergen achter een neurotische aandoening. Ze keek naar haar kutkind terwijl ze doorging met praten. Omdat ik niet reageerde, herhaalde ze het nog maar een keer. Mevrouw de neuroot, ik ben niet doof en ik had het niet over het kind, ik had het nu rechtstreeks tegen jou. Twee vliegen in één klap noemen we dat. Jij bent ook een kutkind, sterker, je had niet geboren mogen worden. Ik kijk je niet aan want ik wil mijn eetlust niet bederven, ik zoek een stuk echt vlees.

Hoe graag je het ook zou willen, je moet niet alles zeggen wat je denkt. Beperk jezelf tot het meest elementaire. Rode stippen op een voorhoofd worden al snel een rode waas voor de ogen, ze hebben geen gevoel voor relativering. Ze hebben alleen gevoel voor zichzelf, voor hun schijtende nazaten, voor het onrecht dat ze is aangedaan, voor de ontlasting van hun kroost waarmee ze zichzelf het liefst zouden insmeren en voor de met geld gevulde vluchtweg naar de westerse beschaving. Allemaal oké, jammer alleen dat ze juist die beschaving zijn vergeten mee te nemen. Ik moet altijd lachen als er weer zo’n aftandse veerboot met zesmaal het maximaal toegestane aantal passagiers aan boord, is gezonken. Beschaving betekent onderhoud aan het materiaal plegen en je aan de regels houden. Misschien heb ik daarom weinig vrienden, maar dat is een ander verhaal. Wat zal ik er eigenlijk bij eten, bij de biefstuk, broccoli of worteltjes? Ik vroeg het maar niet aan het gedrocht, dit om latere associaties te vermijden. Leven is vermijden van irritaties. Helaas knallen ze, zonder dat je er erg in hebt, soms pontificaal tegen je op. En daar doe je niets aan.

Toen ik vlak daarna bij de kassa mijn boodschappen stond af te rekenen, ik had verder weinig nodig, zag ik het door mij benoemde kutkind weer staan. Het stond me op te wachten, nu zonder winkelwagentje maar samen met een volwassen man met een rood aangelopen hoofd en schuim op de bek. De veerboten van tegenwoordig zijn niet meer wat het is geweest. Het schuim op de bek vroeg me wat ik tegen het kutkind had gezegd. Het kind werd naar voren gesleurd. “Jij bent een kutkind,” zei ik, en gaf de caissière geld. “Dat was niet tegen jou,” zei ik tegen de caissière. Ik kreeg wisselgeld - nee geen bonnetje - en wilde weglopen maar het schuim op de bek hield me tegen. Het werd ernstig. Het schuim op de bek, hij had waarschijnlijk een verkeerd wasmiddel of verkeerde ontlasting gebruikt, eiste genoegdoening. Waarom eisen die inboorlingen zoveel? Is het mijn schuld dat ze in een achterlijk gebied zijn geboren? Eerst plichten, dan rechten. Respect krijg je niet, dat moet je verdienen.

“Sorry,” zei ik. Dat ik mijn excuses aanbood, leek me het verstandigst. Bij mensen met schuim op de bek is voorzichtigheid geboden. Ze zijn onberekenbaar, licht ontvlambaar en niet voor rede vatbaar. Discussiëren was uitgesloten. Dat het zijn kind was dat onbesuisd tegen mij aanknalde, en dat ik zijn kind niet had aangeraakt maar slechts een belangrijk Nederlands woord had geleerd, dat zou de achterkant van zijn schuimlaag nooit bereiken. Daarnaast had ik geen kralen of ander glimmend ruilmateriaal bij me om de vernedering die ik de familie had aangedaan mee af te kopen, want zo doe je dat bij inboorlingen. De discussie zou ik ook verliezen. Het was niet alleen een kutkind, het was zelfs een blind kutkind, en eentje die door zijn ouders niet in het gareel wordt gehouden. Met dat laatste zou ik een aanval op de ouders inzetten en dat zou het nog erger maken. De waarheid mag gezegd worden maar soms is het beter de waarheid te denken, zeker wanneer je weet dat er niet wordt geluisterd. Beperk je tot het meest elementaire. Jij bent een opgefokte hersenloze verzieker van de maatschappij en ik val niemand lastig. Aanval is de beste verdediging maar niet bij mensen met schuim op hun bek die kijken alsof je hun kind hebt verkracht als je het kutkind noemt. Inboorlingen noemen dat namelijk ouderliefde. Inboorlingen geven graag het verkeerde voorbeeld, ze geven liefde aan hun kinderen en van hun kinderen krijgen ze daar liefde en genetische afwijkingen voor terug.

“Ik ben meteen bij mijn werk weggelopen toen mijn vrouw net belde,” zegt het schuim, zijn stem verheffend. Meteen bij zijn werk vandaan weggelopen? Ik heb bij de ingang helemaal geen verkoper van daklozenkranten gezien. Misschien was hij met pauze, ik ken de daklozen CAO niet precies. Dit was een taaiere, een inheemse soort met andere gebruiken. Hoe dan ook, voor deze onmenselijke inspanning was een enkele sorry dan wellicht wat summier. Wel leuk dat de rode stip een mobiele telefoon bij zich had om haar uitgehuwelijkte te kunnen bellen. Integratie is een mooi ding, jammer dat ze altijd bij de verkeerde vooruitgang beginnen: rode stip weg, kinder erbijslag, mobiele telefoons en korte lontjes. De rode stip zou verplicht moeten worden, zo houden wij namelijk ons vee uit elkaar. Meneer schuim op de bek is gezinshaan en laat zich niet afschepen met één enkel woord, dat was me wel duidelijk. “Sorry,” zei ik daarom nog maar een keer. “Sorry dat ik dat tegen je kind heb gezegd.” Twee keer hetzelfde zeggen, een dove vader past wel bij een blind kind. Ik zei het ook iets harder ditmaal. Je moet meebewegen met de gesprekspartner, dat leerde ik ooit bij een workshop gesprekstechnieken. Het schuim werd nog roder. “Niet genoeg,” zei hij, ook weer harder. Ik begon hem te knijpen, dit ging niet goed. “Zal ik een cadeautje voor je kind kopen, om het goed te maken?” vroeg ik toen maar. “Geen cadeau, ik eis genoegdoening,” schreeuwde hij. Waarom mensen gaan schreeuwen terwijl ze op nog geen meter afstand van je staan, begrijp ik niet. Zou hij ook blind zijn? Al is blindheid niet erfelijk, het heerst wel in zijn familie. Misschien vallen ze onder een besmettelijke soort, zoals griep, of AIDS. Of opgefokte inboorlingen. Kleine lul, kort lontje.

Woorden kunnen hard aan komen, zo blijkt maar weer. In sommige culturen staat het uiten van de conclusie ‘hoerenjong’ gelijk aan het tekenen van je eigen doodvonnis. Ik heb dat nooit begrepen, lang leve de Nederlandse nuchterheid. Schelden doet geen pijn, leren wij hier op de kleuterschool. Stuur je kutkinderen dan ook naar school, misschien leren jullie er zelf iets van. Je hebt je achterlijke geboortegrond verlaten, laat dat achterlijke en opgefokte gedrag daar dan ook achter. Jij wilt naar de beschaving? Beschaaf je dan ook. Vanavond bestond de beschaving uit niet meer dan pingpongen met sorry en genoegdoening. De caissières en de andere klanten bewogen mee op het ritme van een tenniswedstrijd. Ik wist niet meteen een uitweg, eerst maar laten uitrazen en tijd winnen. Het meisje van kassa vijf werkte vanavond niet. Dat was maar goed ook, ik ben niet zo’n haantje. Wanneer er vrouwen in het spel zijn, zijn het de haantjes die de problemen veroorzaken.

De bedrijfsleider van de Dirk was op het geluid afgekomen. Of hij was opgepiept, dat kan ook. Hij kwam bij ons staan. We vormden samen een rechtbenige driehoek. Alles is wiskunde, dacht ik, behalve afkomst. Afkomst biedt geen uitkomst, het geeft alleen maar een hoop ellende. De bedrijfsleider droeg een grijs, zorgvuldig bijgewerkt ringbaardje. Ik had hem hier niet eerder gezien, maar dat zal wel komen doordat ik alleen maar naar kassa vijf kijk als ik hier ben. Het grijze ringbaardje doorbrak de impasse. “U bent boos,” zei het hij tegen het schuim. Nog eentje uit het boekje gesprekstechnieken c.q. omgaan met lastige klanten. Zeg wat je ziet of hoort, daarmee erken je de emotie van de ander waardoor de ander het gevoel krijgt dat je zijn probleem erkent. Ik was hem er dankbaar voor, ik was mijn gesprekstechnieken even vergeten. “Ik eis genoegdoening,” zei het schuim voor de zoveelste keer. Zijn stembanden stonden volledig op repeat, een probleem komt nooit alleen. Les één als je in een ander land gaat wonen: leer de taal. En de taal van een land is iets meer dan woorden alleen. “Ik zie dat u boos bent,” herhaalde ik, ook omdat ik twijfelde aan de werking van de oorschelpen van het schuim. Hygiënische normen hebben een lange incubatietijd bij verwisseling van werelddelen, dit in tegenstelling tot de materiële vooruitgang die beestachtig wordt omarmd. Ik zag een overdreven verhitte allochtoon die een aanleiding had gevonden om zijn agressie voor vanavond kwijt raken. Maar dat zei ik niet, je moet niet alles zeggen wat je ziet. Beperk jezelf tot het elementaire. Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het is een onderbuikgevoel.

“Hij heeft meerdere malen zijn excuses aangeboden en hij heeft aangeboden een cadeautje te kopen,” zei het grijze ringbaardje. “Niet genoeg,” zei het schuim weer, “als jij beschadigt mijn kind, ik beschadig jou.” Waarmee we weer terug zijn in de Middeleeuwen. Zijn vrije hand vormde een vuist en kwam omhoog. Heb ik zijn kutkind beschadigd? Waar dan? Kijk naar jezelf idioot, dat jij zijn vader bent, dat is pas een kind beschadigen. Zo voedt je het kind dus op, als je iets niet krijgt dan pak je het gewoon. Opvoeden is voorbeeldgedrag tonen, kinderen imiteren. Als die meisje niet wil dan pak jij die meisje, net zoals vroeger in je plaggenhut. Anyway. Hij mag mij een kutkind noemen als we daarmee gelijk komen te staan, maar dat bedoelde hij vast niet. Het schuim was gekomen om te vechten, primaire levensvormen behouden hun primaire instincten. Alles goed en wel, maar je instincten botvieren doe je maar lekker thuis, ik gun het jouw gedrocht en die drie koters van je niet dat ze vanavond hun familieseance zouden moeten missen omwille van mijn kaak. Slaan doe je maar lekker thuis, en dan het liefst in de periferie waar je vandaan gekomen bent.

De aanleiding, het kutkind zelf, hield nog steeds de andere hand van het schuim vast, maar het kind was meer geïnteresseerd in de speelgoedauto die bij de ingang stond dan in het gesprek van zijn vader. Het kind had die vuist al zo vaak gezien, het werd saai. Kinderen bezitten een flexibiliteit en een veerkracht waar hun ouders nog veel van kunnen leren. Ik dacht aan de kogelbiefstuk die ik net had gekocht. Als zijn genoegdoening inhield wat ik vermoedde, dan kon ik de komende dagen aan de vermicellisoep en dan kon de biefstuk naar de hond. En ik heb helemaal geen hond. Het grijze ringbaardje deed een stap naar voren, we werden een gelijkzijdige driehoek op een vierkante meter. “Is dat een dreigement?” vroeg hij. Dat bleek een toverwoord. Het bleef even stil en het rode gezicht achter de laag schuim was op slag verdwenen. Bedreiging, dat betekent politie.

Meneer is bang voor de politie. Is de verblijfsvergunning nog niet in orde? Of misschien afgewezen omdat de oude dierentuin veilig is verklaard? Of heeft meneer iets anders te verbergen?
“Dag agent.”
“Zo. Dat ziet er niet goed uit. Wat was de aanleiding?”
“Ik zei ‘kutkind’ tegen een rij wasmiddelen.”
“Zo, zo, meneertje. Dat is niet misselijk. En toen?”
“Toen werd mijn kaak in tweeën geslagen.”
“Zo’n grote meneer laat zijn kaak in stukken slaan?”
“Ik heb smetvrees en hij had schuim op zijn bek. Hoeveel agenten zijn er nodig om iemand met schuim op zijn bek in te rekenen? Vorige week is er nog eentje in één van jullie cellen overleden.”
“Ja, ja, ja. Het is al duidelijk. Wilt u slachtofferhulp?”
“Nee, wel een tetanusinjectie en een HIV-test. En een kop soep en het telefoonnummer van het meisje van kassa vijf.”

Het grijze ringbaardje vouwde zijn handen samen achter zijn rug, zoals je wandelaars wel in het bos ziet doen. En dan maar tegen de bomen praten. “Sorry,” zei ik voor de laatste keer. “Ik zie dat u boos bent en ik had uw kind niet zo mogen noemen.” Voor de zekerheid, korte lontjes, kortetermijngeheugen. “Is al goed,” zei het schuim. Hij liep de winkel uit en sloeg linksaf, het kutkind met zich meezeulend. Vanuit één van de gangpaden zag ik de schielijke blik van het gedrocht. Ze had zich als goede echtgenote afzijdig gehouden en alles van een afstand bekeken zoals een bejaarde de straat in de gaten houdt. En dat van de genoegdoening en de vuist kende ze al lang. Haar tanden waren toch al rot en de fecaliën van rijstepap waren goed voor de bemesting. Voor welke genoegdoening zouden zij ooit zijn gevlucht? De ene bevolkingsgroep is nu eenmaal minder dan de ander, jammer dat ze de verkeerde kant zijn opgevlucht. Verschillende ontwikkelingsvormen moeten worden gescheiden, haal in een dierentuin de hekken weg en ze moorden elkaar ook meteen uit. Rot fruit leg je niet in een ander mandje maar gooi je meteen weg.

Excuses voor het gedrag van het kutkind werden niet gemaakt. Natuurlijk niet, kinderen mogen alles. Want vader en moeder mogen ook alles. Dit is toch de vrije wereld? De vrije wereld waar je met geweldsdreiging je gelijk haalt? Ik liep ook maar naar buiten en ging naar rechts. Ik had ineens geen trek meer in biefstuk, ik had zin in Chinees gekregen. Benieuwd hoe straks thuis het wasmiddel reageert, of die ook zo’n kort lontje heeft.