09 November 2004

Nachtbus

How fuckin’ old are NoMeansNo? Give it up grand dads. That’s great grand dad to you, fucker.

Een betere introductie is er niet. Ze zijn grijs en great, geen woord van gelogen. Doe mij zo’n grootvader. Ter promotie van een verzamel-cd, samengesteld door de fans, toeren ze voor de tweede keer dit jaar door Europa. Het is de enige cd van ze die ik niet bezit. Wat moet je met een verzamelaar als je alle andere cd's al hebt? Ze doen Amsterdam helaas niet aan dus er wordt afgereisd naar Haarlem.

Het Patronaat wordt verbouwd. De optredens vinden plaats in de oude fietsfabriek. Een bunker. Veel rood licht, een rode bar over de hele breedte van de zaal. De sfeer is die van een buurthuis. Gemoedelijk, niet het opgefokte van Amsterdam. Kleine, lelijke mensen. Blanke mensen. Het podium staat tegen de lange muur en is hooguit een halve meter hoog. Meteen bij binnenkomst van de zaal is de t-shirt verkoop. Het standje wordt bemand door de eerste en door de huidige gitarist. De eerste gitarist is na een tournee in de jaren tachtig aan een Nederlandse vrouw blijven hangen. Geen roadies, geen crew, ze doen alles zelf. Als ze quitte draaien zijn ze al blij, hier staan muzikanten, geen geldwolven.

Het geluid is slecht. In die zin zijn we verwend met de hoofdstedelijke popzalen. Voor 9 euri ga ik niet moeilijk doen. Ze zijn moe, het is het laatste optreden. De aanslag op de stembanden van Rob Wright is duidelijk hoorbaar. En toch gaan ze voluit, ze gaan altijd voluit. De grijnzende koppen. Altijd maar die grijnzende koppen. Optredens krijgen meerwaarde door muzikanten die zelf lol hebben in wat ze doen. NoMeansNo heeft zelf altijd lol. Dat slaat over op de zaal, je wordt blij van hun optredens. Paradoxaal met hun vrij harde muziek en zware songteksten. Voor mij zalvende songteksten. Een avondje NoMeansNo is voor mij een avondje psychotherapie. Je herkent, relativeert, heel even denk je dat je de antwoorden hebt. En toch nog blij naar buiten. Dat redden er niet veel.

Na het optreden blijven we hangen en aanschouwen het binnendruppelend danspubliek. Dat hebben ze dan weer overgenomen van het hoofdstedelijke. Dansnachten in het weekend zijn handel. Hier etaleert puberend Haarlem haar vlees. Goed vlees. Het komt wel goed met Nederland, denk je dan. Het blonde, glazenhalende meisje is opeens tien centimeter groter geworden. Volgende keer neem ik de digitale camera mee. De werkelijkheid is soms zo mooi, dat moet worden vastgelegd. Je kunt niet alles onthouden.

Voorbij de toiletten blijkt nog een inpandig cafeetje te zitten. Foto’s van artiesten die hier reeds optraden hangen aan de muur. We gaan tegenover een breeduit lachende Joss Stone zitten. Een al even gemoedelijke sfeer. Het voordeel van maar één zo’n tent in de stad is dat je geen keuze hebt. Je gaat gewoon naar het Patronaat. In Amsterdam verzand je vaak in het aanbod. Er is teveel. We willen zo graag kunnen kiezen maar het is een stuk makkelijker niet te hoeven kiezen. Dan kun je jezelf ook nooit verwijten de verkeerde keuze te hebben gemaakt. We drinken rustig onze biertjes en bespreken onze levens. Een enorme rust daalt over me neer. Ik wil hier de hele nacht blijven zitten. Zal ik hier dan maar gaan wonen?

Halverwege de nacht lopen we toch maar naar het station. Op weg naar de nachtbus die ons terugbrengt naar de werkelijkheid. De werkelijkheid van het café waar ik zelf in de weekenden werk. Vaste klanten kijken lichtelijk verbaasd op als ze me aan de bar zien zitten. Ze kennen me alleen van de andere kant van de bar. Ik ben vrolijk en zeg iedereen gedag, ook degenen die ik niet ken. Met de hele club die aan de bar zit gaan we aan de jutter. Was ik aan de andere kant van de bar ook maar zo vrolijk, dan zou het nog een leuk café kunnen worden. Trad NoMeansNo maar elke week op. Dan zou ik nog een leuk leven kunnen hebben.