21 January 2005

Volbloed

Ik sta voor de spiegel. Naakt. In de wasbak kokend heet water. Het felle witte badkamerlicht accentueert elke oneffenheid. Ik zie elke porie in mijn gezicht. Ik zie elke krater in mijn gezicht. De kraters. Herinneringen aan mijn puistenjeugd. Iedere krater een wond. Mijn getondeerde haren. Meer haar op mijn gezicht dan op mijn hoofd. Hoe lang heb ik mezelf niet geschoren? Niemand zegt wat over mijn uiterlijk. Ik kijk naar mijn getekend gelaat. De Arische indeling van de botten.

Ik zit bij het halfbloedje aan de bar. Er wordt even niets besteld. Ze komt voor me staan en steekt een sigaret op. Ze blaast de rook in mijn gezicht. Ze kijkt me veelbetekenend aan. Met een vragende blik kijk ik terug. "Weet je niet wat het betekent wanneer iemand rook in je gezicht blaast?" Ik schud mijn hoofd. "Dat betekent dat ze met je naar bed wil."

De hindernisbaan. Ik vraag wat de snelste tijd is. Die ga ik dus verbeteren. Ik ga een nieuw record zetten. Ik ben lenig. Ik ben snel. We mogen één keer het parcours verkennen. Ik ga meteen voluit. Verkennen is onzin. Net zo onzinnig als het elkaar aftasten bij een eerste date. Niks aftasten. Meteen voluit. What you see is what you get. Take it or leave it.

Haar verjaardag is afgelopen. De laatste vriendinnetjes gaan weg. Ik blijf zitten. Ze komt naar me toe. Ze gaat met haar rug naar me toegekeerd tussen mijn benen zitten. Voorzichtig streel ik haar rug. Met mijn hand volg ik de loop van haar ruggegraat. Van haar nek naar beneden. Ze trekt haar shirtje uit. Een glanzend bruine rug komt tevoorschijn. Halfbloedjes hebben de mooiste kleur bruin.

Na de eerste ronde vraag ik mijn tijd. Er moet nog een minuut van af. Ik creëer een waas voor mijn ogen. Ik zonder me geestelijk en lichamelijk af. Ik ga incasseren. Dan wordt er gefloten. Als een beest raas ik over het terrein. Eén minuut moet er vanaf. Minstens. Ik wil het record. Ik moet en zal de snelste tijd lopen. Het record bezitten. Mijn naam vereeuwigd op de eregalerij. Niet denken. Doen.

Ze zegt dat ze wil douchen. Het was een lange dag. Ik laat haar los en ze staat op. Ze blijft lang weg. Ik loop naar het balkon en kijk naar de opkomende zon. Amsterdam-Oost wordt wakker. Ik ga op het balkon zitten en vecht tegen de slaap. Hoe lang ben ik nu al wakker?

De winst ligt bij de dalingen. Niet naar beneden klimmen. Springen. Ik heb geen hoogtevrees. Halverwege het parcours de stenen muur. De halfronde stenen muur. Halfrond aan de ene kant, dan recht naar beneden aan de andere kant. Een touw met knopen als hulpmiddel. Mijn snelheid is hoog. Te hoog. Ik heb het touw niet eens nodig. Mijn vaart stuwt me naar boven. Ik hoef slechts mijn voeten te gebruiken om te sturen. Ik moet er óverheen, niet dooóórheen. Ik ben hard. Maar niet zo hard als een stenen muur.

Een hand haalt het elastiekje uit mijn haar. Een andere hand buigt me naar voren en haalt de paardenstaart uit mijn nek. Dan wordt mijn haar losgeschud. Ik open mijn ogen. Ik zie haar natte zwarte haren. Haar bruine ogen. Ze ruikt lekker. Ik moet in slaap zijn gevallen. Ze trekt me omhoog en begeleidt me naar binnen. Ik moet ook douchen. Wat jij wil. Ik kleed me uit en ga onder de hete stralen staan. Ze doet het douchegordijn opzij en stopt wat in mijn handen. Ik kijk naar het voorwerp. Een scheermesje. Ik kijk haar niet begrijpend aan. Met haar hand wrijft ze over mijn stoppels.

Dan de winst pakken. Niet naar beneden laten glijden. Rechtdoor is de kortste weg. Bovenaan gekomen rem ik niet af. Ik ga rechtdoor. Ik loop rechtdoor. Ik vlieg rechtdoor. Ik voel niets onder mijn voeten. Een moment van gewichtloosheid. Ik land. Verkeerd. Een stekende pijn in mijn rug. Ik ga te laat door mijn knieën en verlies de controle over de noodzakelijke koprol. Ik sta op maar ga meteen weer liggen. Ik blijf liggen en stop mijn hand in mijn mond. Ik bijt op mijn hand. Ik verbijt letterlijk mijn pijn.

Ze loopt de douche uit. Ik begin te lachen. Een halfbloedje met smetvrees. Bang om haar gezichtshuidje te beschadigen. Bang om haar designkut te beschadigen. Die paar stoppels? Dit wordt een principe kwestie. Ik gooi het scheermesje in de wc-pot en was mijn eikel. Wil je me of wil je me niet? Graag of traag.

Waarom zijn Engelse uitdrukkingen sterker dan het Nederlands equivalent?

Ik pak mijn scheermes. Ik kijk naar mijn behaarde gezicht. Baardhaar groeit sneller dan hoofdhaar. Vreemd. Ik kijk naar het mes in mijn hand. Een arm. Een hand. Een scheermes. Ik zet het mes op mijn arm. Een helder moment: niet waar het zichtbaar is. De wonden in mijn hoofd zijn ook niet zichtbaar. Ik zet het mes op een plaats op mijn lichaam die niemand ziet. Niet meer ziet. Nooit meer ziet. Ik stop mijn hand in mijn mond.