Er is geen gebak. Niet op tafel, niet in de koelkast.
Gebak heeft iets feestelijks, er is iets te vieren en dat moet geaccentueerd. Een schaal met gebak wordt uitnodigend gepresenteerd. Pak maar, het is lekker. Gebak heeft ook suiker, een overdaad aan calorieën en na afloop misselijkheid en spijt, zoals intimiteit na te veel drank. Met koffie spoel je de volgende ochtend de achtergebleven smaak weg.
Hoe meer alcohol, hoe minder lelijk de andere overgeblevene.
Het weer is, volgens het instituut dat er verstand van heeft, zacht voor de tijd van het jaar. Maar wat is dan hard weer?
Een stevig meisje met een beugeltje kan haar rugzakje niet vinden. Ik schat haar een jaar of zestien. Ze kan haar tranen nog juist binnenhouden. Ik vang het gesprek op aan de servicebalie naast me. Servicebalie dekt niet de lading.
'I will help you find it.’ Na een wandeling en wat gesprekken zijn beugeltje en rugzakje herenigd.
Waarom help ik de ene persoon wel en de andere niet? Dienstverlening is nederigheid, maar wie die nederigheid opeist kan de boom in.
Een vriend meldt zich. Toen we studeerden zaten we wekelijks in de kroeg, in de soos tussen de studentenflats. Als collega’s zaten we wekelijks in het café, op steenworp afstand van het kantoor. Nu is het zes maanden geleden dat we elkaar hebben gesproken of gezien.
Zelfs het jaarlijks bezoek aan Nam Kee is - zonder woorden - komen te vervallen.
Zo gaan die dingen.
Er is alles te bewijzen en niets meer te vertellen.