20 August 2007

The murder of S.

De kamer is netjes maar overgestructureerd. De kabels verraden een mannenhand. Ik heb me voorgenomen om hier niet te roken, toch zoek ik een asbak. De geur van de wasdroger zweeft tegen het plafond. Geen licht, geen lucht, geen zicht, een inpandige woning met weinig raam en verstopte ventilatiekanalen.

Wasdrogers en vaatwassers, afknappers eerste klas. Een ingelijste filmposter hangt aan de muur boven de bank, het is een film die ik niet ken. Een tweepersoonsbankje, beigebruin, zonder kussens. Ze is niet groot, ze kan erop liggen. Dat zal ze wel vaak doen, er is hier verder weinig te beleven. In de hoek staat een bureau met een MacBook, Engels leesvoer voor hamburgers. Er liggen opengeslagen boeken en meer dan één mobiele telefoon, veel cijfers en tabellen. Ze komt terug uit het keukentje, twee flesjes witbier in haar handen. Ze gaat bij het raam staan en kijkt naar buiten, haar rug naar me toe. Proost.

We stappen uit de trein voor een sentimental journey, een kruistocht langs de oude woningen. Ik kom hier niet graag, het is haar idee. Het blijft vreemd dat het beeld zoals verankerd in het geheugen niet overeenstemt met de confrontatie van nu. Alles is klein, benauwend. Ben ik zelf echt nog zoveel groter geworden? Ik liep hier mijn krantenwijk, ik kon de straten, stoepen en stegen dromen. Nu herken ik bijna niets. Hebben de kozijnen een opknapbeurt gehad? Andere kleur verf? Welke kleur dan? Gezandstraalde huizen, de stenen zijn weer rood, uiterlijk schoon, van binnen verrot. Veel groen, dat in elk geval, ik liep hier in een kale nieuwbouwwijk in aanbouw, waar elke maand nieuwe huizen werden opgeleverd, met elke maand nieuwe abonnees. Jong geluk in vers cement.

Aan weerszijden van het grote raam zitten twee langwerpige kleinere, die kun je openen. De bouwer had zeker hout over. De ramen blijven dicht, geluidsoverlast, legt ze uit. Rechts beneden op de begane grond zit een café, het terras eist de stoep van de naastgelegen woningen op. Dan kreun je maar wat minder hard, de meer voor de hand liggende optie laat ik achterwege. Witte muren, witte plinten, de gordijnen die van een meisjeskamer. Geen drempels, het clicklaminaat loopt door van de gang naar de kamers, de woonkamer rechtdoor, de slaapkamer links, naast de combinatietang van douche en toilet. Andersom had ook gekund. Je kunt alles omdraaien, de nachttrein rijdt in rondjes.

Recht achter ons woonde een stel met een motor en twee honden. Ze konden geen kinderen krijgen. Naast ons woonde een alleenstaande vrouw, ik heb haar nog geholpen een droogrek in het gras te planten. Op zaterdag stond ik in de achtertuin mijn werkplunje uit te kloppen, een stofwolk verspreidde zich over de tuinen. Ze heeft de vuile was nooit buiten gehangen. Op de galerij die uitkeek op de tuinen stond vaak een bejaarde vrouw, ze dronk wel eens koffie bij mijn moeder. Uw zoon werkt zo hard, zei ze dan. Haar kinderen kwamen nooit op bezoek. Op de hoek naast de motor met de twee honden woonde een gescheiden vrouw met drie kinderen. Ze kon haar man niet houden.

Ze woont hier nog niet zo lang, dat ruik ik. Het leeft niet, het gestructureerde maakt het steriel. Geen geschiedenis, geen spanning. Stofnesten hebben nog geen kans gehad zich te verenigen, spinrag neem je mee in de latexrol. Rondje Zweedse import en je hebt een ingericht, woonbaar huis. Leefbaar is iets anders, leefbaar is afhankelijk van de bewoner zelf. De hoeveelheid vierkante meter woonoppervlak weegt niet op tegen de ruimte die zij ontbiedt.

Tegenover ons woonde een jongen uit ons dorp, samen met zijn vader. Zijn moeder overleed vrij jong, op haar veertigste verjaardag. Je zag ze nooit buiten, na school direct naar huis en de televisie aan. Ze meden het onuitroeibare verenigingsleven van de dorpsgemeenschap en voor de voetbalclub was hij te dik. Type altijd als laatste gekozen bij de gymles, als hij zich al had omgekleed. Ze verhuisden na het overlijden, niemand wist waarheen. Ik nu dus wel. Vanuit zijn slaapkamerraam keek hij toe hoe ik de voortuin omspitte, het was mijn vijfde verhuizing in vier jaar tijd. Hij kwam weer niet buiten spelen. Vlak voordat ik naar Amsterdam verhuisde zag ik hem ooit thuiskomen, een grotere auto dan die van mijn vader stopte voor deur, het meisje dat uitstapte mooier dan die in de Playboys onder mijn bed.

Tegenover het bankje staat een kast die de halve wand bedekt. In het midden, recht voor het bankje, is de kast open en daar staat de onoverkomelijke televisie. Ik zie geen geluidsapparatuur, nog meer overlast. De rest van de kastinhoud is afgedekt door deurtjes. De afgesloten ramen versterken het broeikaseffect, toch groeit hier niets. Ik neem niet aan dat er ín de kast plantjes staan, hoewel je er versteld van staat wat mensen aan het zicht onttrekken. Achter de deur zie ik een prullenbak staan en ik gooi mijn treinkaartje weg. Zij heeft een abonnement.

Wat heb ik hier allemaal gedaan? En waar zijn de verhalen gebleven? Aan het eind van de straat is een fietspad, het fietspad staat haaks op de straat. Via het fietspad kan je om de volledige wijk heenrijden, aan het fietspad liggen de galerijwoningen. Er waren geen brievenbussen buiten, ik moest met de kranten naar binnen en naar boven, op dinsdag deed ik er reclamefolders bij. Met de kerstdagen gaven juist de bewoners van de galerij de meeste fooi, bij de buurjongen tegenover ons bleef de deur gesloten. In het trappenhuis rookte ik stiekem sigaretjes, of, wanneer ik hulp had, keken we er in pornoblaadjes. Later zat ik er met haar, roken en bekeken we elkaar. Seks en sigaretten, na de eerste keer is er geen houden meer aan.

In het begin wil je alles weten, stel je alle vragen, vertel je alle verhalen. Verliefdheid kent geen schaamte, hooguit verlegenheid en puberale onzekerheid, jongen en meisje. Roze verhalen, alles is leuk, alles is mogelijk, alles mag. Onbevredigde fysieke interesse houdt de aandacht vast. Je zoekt de overeenkomsten, de verbanden, het kruispunt en vindt, uiteindelijk, het essentiële verschil. Man en vrouw.

Ze is doorgelopen terwijl ik naar het trappenhuis kijk. Ze rookt niet. Ze controleert of het raam goed dicht is, dan draait ze zich om, de zon op haar rug verbergt haar gezicht. Daar ben ik dan, een gezicht dat uiterlijk schijnt.

Beperk jezelf tot de eigen soort, dieren leven ook gescheiden van elkaar. De mens is een dier dat teveel denkt. Alleen in het hormoonseizoen lopen ze hersendood hun driften achterna, blind stappen ze in het drijfzand van kortstondig geluk, meegezogen in een ogenschijnlijk ongevaarlijke verzameling zandkastelen. Manipuleren van het geheugen uit overlevingsdrang. Je onthoudt wat je sterker heeft gemaakt, zwakheden en mislukkingen worden verplaatst naar een uitgestorven ras, een reeds vergaan, begraven en verloren leven. Hoeveel tijd is er nog? Hoeveel levens heb ik nog? Torens met tralies, groot en robuust, ze steekt haar armen uit. Hij baant zich een weg naar boven, slaat traptreden over. Statig en fier, hij redt haar uit de brute handen van een afgezonderd leven, hij neemt haar mee, op weg naar de vrijheid van een nieuw gevang. Een lieflijk afgedekte laatste rustplaats, zonder overblijfselen, zonder bewijs. De verstikkingsdood is heftiger dan een trip. Wanneer het echt nodig is vergeten ze na te denken, verzonken gedachten in hun eigen luchtkasteel.

Terwijl ze haar tanden poetst open ik één van de langwerpige ramen en steek een sigaret op. Rumoer van het terras danst de woonkamer binnen. De kaarsen op de terrastafeltjes verspreiden een kleur van valse romantiek.